Frank Furedi, Waar zijn de intellectuelen?, Meulenhoff.
‘Where Have All the Intellectuals Gone?’ van Frank Furedi heeft iets van het bloemenlied uit de jaren ’ 60 van Pete Seeger. Het is een klaagzang die hier en daar rare refreintjes neuriet en vaak de helderheid mist van het snijdend essay waar Frank Furedi zo intens voor pleit in zijn kritiek op de rol en de positie van de intellectuelen, de onderwijshervormingen, de social-engineering-ideologie van gelijke kansen als ultieme trukendoos voor de verdere infantilisering van de kiezer. Zijn vorige stukken in ‘Culture of Fear’, ‘Paranoid Parenting’ leken mij beter doorwrocht.
De vertaling van zijn nieuw boek is vlot leesbaar, maar wie het in een Nederlandse vertaling heeft over ‘Benda, J. (1959) The Betrayel of the Intellectuals, Boston, USA, MA: The Beacon Press ’ als hij Julien Benda, ‘La trahison des clercs’ uit 1927 bedoelt, doet mij ook even slikken.
Ik heb een reeks erg boeiende citaten aangehaald en hier en daar van een soms wat uitgebreidere commentaar voorzien omdat Furedi in zijn boek toch met vaardigheid enkele heilige huisjes sloopt en zich op sommige punten vergist van sloophamer of gebouw.
Omdat hij – terecht '? de verantwoordelijkheid voor de intellectuele ellende bij de voornamelijk linkse intelligentsia van de voorbije decennia legt, en ik hem daarin kan bijtreden, probeer ik hier ook een inkijk te geven in de manier waarop het ' gelijke kansen' verhaal in het onderwijs in Vlaanderen en meer bepaald bij de sp.a werd gebruikt om de nieuwe voorzitter uit de startblokken te krijgen en wat de interpretatie van de Europese BaMa richtlijn van Bologna voor het hoger en universitair onderwijs in Vlaanderen zal betekenen.
Tot slot formuleren we enkele proeven tot verklaring van het falen van de sociaal democratie en de socialistische ideologie – vroeger, nu en morgen – met een paar bedenkingen over anders en het hoe en waarom, en ook weer niet.
Niets is immers wat het lijkt, zeker niet in de heksenketel van de wereldpolitiek.
Dit lijkt voorwaar een boekje van Frank voor Frank, van Furedi voor Vandenbroucke, tegenwoordig als minister van onderwijs opgezadeld met het populistische gelijke kansenpraatje van zijn geliefde partijvoorzitter Stevaert dat hij met zijn aureool van gedoctoreerde dossierkennis moet zien te verkopen aan de Vlaamse onderwijswereld, waar ze in het verleden reeds menige kat gegeseld en gedreven ministers overleefd hebben.
Ware het niet dat zijn nakomertjes als partijvoorzitters – Jansens en Stevaert – zich reeds eerder meenden te moeten lanceren in het onderwijsdebat. De zelfbenoemde burgemeester van de Koekenstad had bij het begin van zijn carrière – als eerste partijvoorzitter in de Belgische geschiedenis die zijn loon om fiscale reden liet betalen in zijn vermogensvennootschap – lont geroken in het kleuter- en lager onderwijs.
Reeds in die prille staat van opvoeding en zeker van opleiding was volgens de beroemde studie van Ides Nicaise met grote zekerheid te voorspellen waar de prille kleuter later in het ware leven zou terechtkomen, en dat bood volgens de eigenaar van deze vennootschap een één-tweetje naar de verloren gelopen kiezer die zich al lang van zijn sp.a had afgekeerd. De bestaande en de pas ingewerkte onderwijsdeskundigen '? waaronder Hilde Claes, dochter van '? werden meteen afgevoerd en de nieuwe voorzitter spreidde zijn vleugels. Dat zou de rancuneuze Blokkiezer wel weer over de rooie krijgen. Rancune omdat hun kroost het gegarandeerd minder ver zou schoppen op de sociale en vooral onderwijsladder, zou weer zin geven aan een stem voor partijvoorzitter Janssens en de zijnen.
Helaas mocht de voorzitter zichzelf – met de contractuele garantie voor vier jaar lang anderhalf ministerloon - op bevel van Stevaert wegens algehele en veel te dure mislukking voortijdig afserveren naar het Schoon Verdiep van de Koekenstad. Daartoe sneerde hij de zetelende en behoorlijk populaire Antwerpse burgermoeder, Leona Detiège, de compleet verzonnen beschuldiging van gesjoemel of domheid in het verbijsterde aangezicht in de zaak van de JCDecaux reclamecontracten met de stad. Dochter Maya Detiège kreeg later nog wat compensatie voor zoveel leed als hoofdapotheker van de socialistische mutualiteiten en een vaste stek als parlementslid her of der. Leona af en uit met een kus en een bos bloemen van de Steve als nieuwe partijvoorzitter.
Intussen werd het wat ranzig ruikende verhaaltje van gelijke kansen in het onderwijs weer opgewarmd door de nieuwe Antwerpse onderwijsschepen Robert Voorhamme, die de Patrick getrouw gevolgd was naar het stadhuis met behoud van de andere voet – zoals zijn burgemeester - veilig op de loonlijst van het Vlaamse parlement. Het onderwijsdepartement van de Metropool – sinds mensenheugenis in handen van socialistische onderwijsschepenen, net zoals menige personeels- en directeursfunctie – moest even slikken wanneer de partijbonzen na driekwart eeuw de stad en de wereld kond deden dat het stedelijk onderwijs van Antwerpen – het socialistische paradepaard bij uitstek – net zoals de sociale huisvesting jammerlijk gefaald heeft.
De stoere verklaringen over onderwijs als middel tot sociale emancipatie waren net als die over de sociale huisvesting in de Scheldestad meer dan een halve eeuw fabeltjes gebleken.
Maar dat zou nu eens echt gaan veranderen, dankzij de doortastende maatregelen van de zelfbenoemde burgemeester en nieuwe sterke man op onderwijs. Eerst diende zetelend onderwijsschepen Kathy Lindekens nog even onzindelijk verwijderd te worden in twee beurten wegens een kleine misrekening van het aantal beschikbare stemmen van de gemeenteraadsleden.
Het kon allemaal niet op in de maalstroom van scandalitis over Visa kaartgesjoemel, afvoeren van topambtenaren en de politiechef, die nadien nog eens een duur gelijk zou krijgen. Waar dit soort van populistische schandaalsfeertje normaal een topitem voor het Vlaams Blok is, bleek dit nu eerder een amalgaam waarin uitsluitend de gloednieuwe burgemeester zijn weg nog zou weten te vinden. Om de nieuwe onderwijsschepen in de gemeenteraad te loodsen dienden vooraf nog wel een reeks allochtone meisjes hun beurt voor de raadszetel op te geven wegens veel meer voorkeurstemmen dan de nieuw te kiezen schepen. Kathleen Van Brempt die in volle gemeenteraad het damesprotest keffend de mond snoerde, kreeg er nadien een ministerportefeuille voor toegeschoven in de Vlaamse regering.
Frank Vandenbroucke, intussen ook minister in de Vlaamse regering, wijdt zijn professorale aandacht aan het hoger en universitair onderwijs in Vlaanderen – sinds hij op federaal vlak door de kameraden van de PS werd uitgerangeerd op sociale zaken en volksgezondheid. En naar verluidt is Frank het gezeur van de PS over schoolpremies als federaal toetje meer dan spuugzat.
Marleen Vanderpoorten – gewezen lerares geschiedenis te Lier en nu voorzitter van het Vlaams parlement – had zich tijdens haar ministeriële jaren onder MP-neef Patrick Dewael reeds met vernieuwde liberale overmoed op de achterstand in het technisch en beroepsonderwijs gestort – wegens te weinig bruikbare vaardigheden wanneer Vlaanderens proletarische pupillen aan de fabriekspoorten kloppen.
Het 7 jarige doemdeken van de beruchte sp – bruut Luc Van den Bossche lag nog verstikkend over het Vlaamse departement Onderwijs en Ambtenarenzaken en dat had de partij geen eieren gelegd. Van den Bossches al even beruchte Copernicusplan om de ambtenarij te stroomlijnen en tot topprestaties met toprenumeraties aan te sporen, was evenzeer een maat voor niets en vooral een doorslaggevend argument bij het verlies van het laatste krediet van de Vlaamse sociaaldemocraten bij het openbaar ambt.
Dus was Stevaerts schaduwkabinet druk in de weer in de coulissen om de Europese BaMa Bologna verklaring voor het hoger en universitair onderwijs te stroomlijnen.
'Het moest immers allemaal van Europa’, was zoals steeds Steves dooddoener van dienst wanneer een verdwaasde enkeling – nog steeds partijlid na de oekazes van Van den Bossche – de euvele moed had een kritische noot te laten horen.
De Leuvense rector-manager Oosterlinck had het gat in de verdediging in de smiezen en werd zelfs bereid gevonden op een alternatief ict – partijcongres van marketeer-voorzitter Janssens in Kuregem op te treden als juryvoorzitter die de voorgestelde projecten ( van de diverse sp.a – kabinetten en een enkele buitenstaander ) zou beoordelen. Intussen werd een eminent wetenschapper als Marc Van Montagu – als 'toeschouwer' in de zaal – door de ingehuurde komieken van dienst een wc ontstopper op zijn kale kop geplakt. De SP.a was immers ‘à?nders’ geworden en dat diende eenieder duidelijk te zijn!
Luc Van den Bossche had nog fors gemanoevreerd voor één grote Universitas Flandriae om op die manier alle lokale onderwijsboeren in het land waar iedere provincie toch minstens een universiteit moest hebben, op één lijn te krijgen. Finaal zou dan het hele onderwijslandschap gestroomlijnd worden en was het afgelopen met de verschillende netten, ook op middelbaar en lager onderwijsniveau. Dat was nu precies wat de Katholieke Zuil eveneens voor ogen had, maar wel op een ietwat andere manier en die spoorde wonderwel met die van de Leuvense rectormanager Oosterlinck.
Ook Prof. dr. ir. André Oosterlinck zag wel wat in één grote Universitas Flandriae, zij het Sedes Sapientiae Lovaniensis, die als een razende contracten afsloot met alle mogelijke ziekenhuizen in heel Vlaanderen, van Brugge over Kortrijk tot Hasselt en Genk waarbij gestipuleerd werd dat ze enkel nog assistenten van de geneeskundefaculteit op te leiden konden krijgen als ze hun derde lijnsverwijzingen exclusief naar UZ Gasthuisberg van de Alma Mater deden. En vermits assistenten geneeskunde specialisaties in een numerus clausus landschap een erg gegeerd goed werden als goedkope werkkrachten, werkten de economische wetten van vraag en aanbod efficiënt en snel.
Na luttele jaren had de KUL driekwart van de Vlaamse ziekenhuismarkt en de opleiding geneeskunde stevig in handen en werden gelijkaardige maar dan wat meer stuntelige pogingen van de VUB met een ziekenhuis te Vilvoorde en Mechelen op 'juridische' basis de nek omgedraaid.
Leuven kiest zijn gefortuneerde paarlen en laat wat gemorrel in de marge aan de zwijnen in de stal van de Vlaamse Academische wereld.
Ditzelfde fenomeen deed en doet zich voor in de andere opleidingen en faculteiten. Hogescholen die een masteropleiding aan mogen bieden en zelfs een doctoraat op de plank houden, moeten affiliëren met een universiteit.
De meest bizarre geografische fenomenen deden zich voor in de koortsachtige strijd op de geliberaliseerde markt van studenten en centen.
In Antwerpen, Brussel en Gent affilieerde menig Hogeschoolconglomeraat met de KULeuven terwijl de UG en UA nauwelijks lokale affiliaties vorm kunnen geven.
Stevaert - die toen reeds als Limburgs minister-vice-president van de Vlaamse regering aan het rekenen was voor een gouverneurschap in het bronsgroene eikenhout - kon het allemaal niet schelen. Hij wist dat zijn rijk van korte duur zou zijn, dat hij geen kans zou maken op federaal vlak en met een fijne neus voor de heersende windrichtingen had hij reeds zijn deal binnen. Zij het dat dit succes nog enkele jaren onder tafel diende gehouden te worden tot het door de gouverneur zelf aan Hasselt en de wereld zou kunnen aangeboden worden: de Universiteit Hasselt waar de jenever heerlijk smaakt en affiliaties werden gesloten met de collega’s van Maastricht en Aachen, wat ongetwijfeld flink wat extraatjes oplevert uit de Europese pot waar men geilt op grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten van welke aard dan ook.
Dat er één Universitas Flandriae komt staat vast, meer nog, ze is er reeds, zij het onder een andere latijnse naam, die van Alma Mater Lovaniensis, Sedes Sapientiae.
De rest is of wordt randversiering en mag zich bezig houden met lokale besognes of mineure sectoren. Vlaanderen heeft zijn unieke topuniversiteit en wie ambities heeft voor de top, ook internationaal, weet waar hij of zij nu hoort aan te kloppen voor de toegang tot de zetel der universele wijsheid. Tegenover dit monolitische monopolie rest voor de anderen nog een politiek van excelleren op kleine, afgeronde deelgebieden voor zover daar nog een marginaal budget kan bijeengesprokkeld worden.
Eén van die perifere universiteiten wordt vakkundig geleid door de oudstudent en vroegere onderwijsminister: Luc Van den Bossche is voorzitter van de Universitaire Associatie Gent en van nog menig ander lucratief bedrijf zoals BIAC die de luchthaven van Zaventem uitbaat.
Binnen enkele jaren is de opdeling van het hele onderwijslandschap gestroomlijnd naar het verlanglijstje van de Guimardstraat: alles van waarde of met grote perspectieven in handen van de katholieke zuil. Let wel Mieke Van Hecke, de nieuwe directeur-generaal van het Katholiek Onderwijs, zal net als Oosterlinck blijven pleiten voor pluriformiteit door ruimte – zij het beperkte – te laten en te eisen voor de niet katholieke instellingen die gedoemd blijven tot een marginaal bestaan en vooral moeten dienen om de subsidiekraan richting katholieke onderwijszuil vrij te houden van iedere verdenking. Zo’n beetje zoals de Vrijzinnige Zuil een aalmoes krijgt om de fortuinen te verantwoorden die de Roomse Kerk in België blijft opstrijken. Niet-confessioneel onderwijs als schaamlapje voor de vraatzucht van de universele katholieke elitezuil. Maar ook om een natuurlijke afvalbak voorhanden te hebben om leerlingen en studenten die zich niet kunnen of willen schikken naar de regels van de Enige en Ware kwijt te kunnen zonder al te veel jeuk vanuit de plicht tot christelijke naastenliefde.
Voorwaar het is een oplossing als een ander, wellicht daarom niet minder slecht, al wordt er met geen woord over gerept en bewaren de wetenden, maar ook de overwonnenen het gewijde stilzwijgen.
Dat de wetende winnaars het succes van hun scenario verzwijgen, is evident en eigen aan het veinzen van een welwillende maar arrogante bescheidenheid.
Dat de overwonnenen zwijgen is al even evident omdat ze maar al te graag de glorieuze weg naar een zekere toekomst blijven veinzen.
In andere landen waar de verhoudingen niet langer confessioneel versus niet-confessioneel gesitueerd worden, is een gelijkaardig elitair schiftingsscenario van kracht.
In Nederland werd de democratisering van het onderwijs – reeds jaren wijd en zijd bekend en erkend als een ongeëvenaard 'succesnummer' – naar nieuwe toppen gevoerd.
De Technische Universiteit van Twente moet nu reeds een toegangsexamen voor wiskunde invoeren om te kunnen inschatten hoeveel extra tijd- en onderwijskracht er nodig is om de aspirant studenten in de wetenschappelijke richtingen op toegangsniveau te krijgen voor de universitaire opleiding. 96% van de ingeschreven studenten FAALT op deze oriënteringstoets, en het gaat daarbij niet om beuzelaars die wat rondlummelen maar om jongeren die van zichzelf vinden dat ze geà?nteresseerd zijn aan een universitaire opleiding in wetenschappelijke en technische vakken!
In Nederland is de onderwijsmarkt nu op weg naar de krachtige stroomlijn: scholenconglomeraten worden er '? zoals steeds meer sectoren van dienstverlening en gezondheidszorg '? nu ook geleid door uitzinnig betaalde managers. Het dagelijkse werk heeft er wel geen baat bij want het gerommel met studenten en personeel is er vaak legio. Nederlandse hogescholen kunnen nu ook doctoraatpromoties verlenen, op alle niveaus, technisch én beroeps.
Alsof er ooit één beroepsdeskundige of technicus in de sanitaire installaties behoefte zou gehad hebben of in de toekomst zal hebben aan een doctorstitel in de sanitaire wetenschappen.
De openbare scholen en de opleiding worden op alle niveaus toegankelijker, de kwaliteit van het onderwijs wordt alsmaar lamentabeler '? aangezien Engels de wereldtaal is, zijn er reeds tientallen middelbare scholen en hogere onderwijsinstellingen die in die taal onderwijzen.
Maar het netto resultaat is precies het omgekeerde: het glazen plafond tussen de verschillende maatschappelijke klassen blijft vrolijk verder bestaan en lijkt zich ongrijpbaar terug te trekken, zover het oog reiken kan.
Wie geld heeft en wie geen geld maar veel zin, talent en verstand heeft en een beurs kan versieren of zich te pletter bijklust, kan terecht bij privé universitaire instellingen op Amerikaanse leest geschoeid, al dan niet onder voorzitterschap van een gewezen Eurocommissaris van onverdachte Vlaamse socialistische huize, Karel Van Miert, die er zich in het Humo interview van Ruud Goossens (25/7/2006) geruststellend op beroept dat hij 'geen politieke eunuch is geworden, mijn verontwaardiging zal ik nooit verliezen.'
En zo is de cirkel rond.
Het ooit zo geroemde 'gelijke kansen verhaal' dient enkel om zeepbellen te blazen of als suikerspin om de balorige en de brave kindjes mee wandelen te sturen, en dat niet alleen op de Antwerpse Sinksenfoor.
Frank Furedi, Waar zijn de intellectuelen?, uitg. Meulenhoff
Persoonlijke ervaringen in de wereld van het filisterdom.
13. Helaas beschouwt de hedendaagse cultuur de waarheid als een onderwerp voor fictie, in plaats van voor intellectuele activiteiten. Vaak wordt betoogd dat er niet zoiets als de waarheid bestaat. Men wordt opgeroepen om in plaats van de waarheid verschillende meningen te accepteren, die vele waarheden zouden representeren. De invloed van Michel Foucault dat er geen werkelijk universele waarheid bestaat, is in academische kringen en wijdverbreid. De waarheid wordt zelden als een objectief feit voorgesteld; vaak wordt ze afgeschilderd als product van subjectieve inzichten, die met andere, even steekhoudende zienswijzen moeten wedijveren. Het relativisme – een zienswijze die stelt dat concepties van de waarheid en morele waarden niet absoluut zijn, maar gerelateerd aan de personen of groepen die ze omhelzen – heeft een dwingende invloed op het culturele leven verkregen. De visie dat waarheid ge en en objectief begrip is, heeft een belangrijke uitwerking op het functioneren van onderwijsinstellingen en culturele instituties gehad.
Dit komt mij van Furedi merkwaardig voor. Precies hij die zo'n indringende analyse maakte van de rol die de factor 'angst' in de moderne westerse cultuur speelt, lijkt terug te willen naar een allesoverheersend concept van waarheid, een theorie van alles, waarvan hij vroeger de relativiteit haarscherp wist aan te tonen.
Het lijkt mij veel zinniger om die waarheden op elk niveau te laten bestaan en verder te laten verlopen volgens paradigmashiften zoals Thomas Kuhn in 1962 omschreef in ' The Structure of Scientific Revolutions'. Er is zelfs wetenschappelijk géén universele altijddurende wáárheid, noch in de exacte wetenschappen, noch in de sociale of humane wetenschappen. Terugwillen naar die illusie is een maat voor niets, doet zijn analyse tekort en verzwakt zijn kritiek.
16. Kennis is een product geworden dat door vrijwel alle belangrijke instituties wordt afgenomen. Helaas kent de hedendaagse verbeelding kennis een oppervlakkig, bijna banaal karakter toe. Vaak wordt kennis voorgesteld als een geprefabriceerd, hapklaar product dat geleverd, overgedragen, op de markt gebracht en geconsumeerd kan worden.
Merkwaardig zijn de gevolgen van het fenomeen dat sinds het laatste kwart van de XXste eeuw enerzijds de werkloosheid is toegenomen en anderzijds de productie en productiviteit enorm is gestegen. Waar ieder maakbaarheidsgeloof '? met beloften voor een heerlijk leven in de hemel of op aarde – eeuwenlang de gelovigen voorhield dat het later allemaal beter, en veiliger, en makkelijker en aangenamer zou worden als ze maar weten waarin te geloven en waarvoor te werken. Steeds meer tweeverdieners in het westen werken zich te pletter en kunnen zichzelf en hun gezin nauwelijks staande houden in een hels werk- en levensritme wat blijvende gevolgen voor hun eigen gezondheid en welbevinden, maar meer nog voor dat van hun kinderen, ouders en omgeving, meebrengt. Anderzijds is de zogenaamde onderste klasse van chronisch werklozen, zwakken, zieken en misselijken enorm in aantal toegenomen. Van een gelijkelijke verdeling van de verbetering en de vooruitgang is dus geen sprake gebleken, integendeel, de onderlinge verschillen zijn alleen maar toegenomen.
De zogenaamd 'zwaksten' zijn gedegradeerd tot passieve consumenten. Ze krijgen een leefloon '? de naam alleen al: een habbekrats omdat of opdat zij leven '? wat hun zelfbeeld in een maatschappij die triomfen viert op het ritme van consumptie en uiterlijk vertoon geen goed doet, zeker niet als ze nog eens verslonzen tot moddervet passief receptief gedrag. Steeds meer mensen worden in die positie gemanoeuvreerd van passief receptieve consument. Zij produceren niets meer dan soms nog wat nakomelingen die in het zelfde bedje ziek zullen blijken en blijven. Hun stemmen worden geronseld om het beleid te legitimeren dat de politiek '? economische top over de hele wereld een ravage laat aanrichten. Het lijkt steeds meer op een hedendaagse kopie van het 'Panem et circenses' aan het einde van het Romeinse Rijk, een makkelijke, tamme en vadsige prooi voor de 'barbaren'.
27. De groeiende scepsis ten aanzien van normen komt het frappantst naar voren in discussies over de beoordeling van prestaties. Het is geen zeldzaamheid om leden van de gevestigde orde in het Britse onderwijs te horen verklaren dat het examensysteem elitair is en een discriminerende werking op de intellectuelen vaardigheden van mensen uit arbeidersklasse heeft. Op een soortgelijke manier zijn musea en zelfs bibliotheken bekritiseerd omdat ze de vaardigheden van mensen met verschillende achtergronden niet zouden appreciëren.
Dit sentiment is in het onderwijs het frappantste, waar men wanhopige pogingen onderneemt om te garanderen dat mensen één of ander diploma behalen. Als gevolg daarvan worden normen voortdurend bijgesteld om te garanderen dat de leerlingen zullen slagen. Door nivellering en devaluatie van diploma’s en kwalificaties neemt de lust om de wijze van beoordelen verder aan te passen alleen maar toe.
31. Bijna elke institutie beschikt over een beginselverklaring waarin ze een verbreding van de participatie als een van de voornaamste doelstellingen wordt omschreven.
Momenteel wordt niet de democratisering van de cultuur in twijfel getrokken, maar het streven om normen in het onderwijs en de cultuur te behouden of aan te scherpen. De pleitbezorgers van bredere participatie plaatsen hun vraagtekens bij de wenselijkheid van normhandhaving omdat ze, net als de traditionele elitaire denkers, oprecht menen dat de democratisering van het culturele leven zich niet met de allerhoogste normen laat verzoenen.(...)
Het zich eigen maken van deze zienswijze door de huidige culturele elite heeft geleid tot een bloei van het filisterdom en een fnuikende instrumentele benadering van het intellectuele leven; bovendien beweer ik dat participatie zonder behoud van normen neerkomt op de misleiding van miljoenen mensen, en de samenleving berooft van de mogelijkheid de komende eeuw haar potentieel te verwezenlijken.
45. Wanneer is iemand een intellectueel?
Voor de Franse socioloog Pierre Bourdieu moeten culturele producenten om aanspraak op de titel van intellectueel te kunnen maken, hun specifieke expertise en gezag in hun culturele domein ontplooien in een politieke activiteit die daarbuiten staat.
Bauman: De doelbewuste kennis van ‘een intellectueel zijn’ is dat men boven de eenzijdige preoccupatie van het eigen beroep of de eigen kunstvorm uitstijgt en zich engageert met de mondiale thema’s m.b.t. de waarheid, meningsvorming en eigentijdse smaak.
Gouldner: Autonomie vertegenwoordigt voor intellectuelen een cruciaal streven op grond van de observatie dat het diepst gefundeerde structurele element in de cultuur en de ideologie van intellectuelen hun trots op hun eigen autonomie is.
Eyerman: Het streven naar autonomie komt voort uit het besef dat ideeën niet overeenkomstig een schema of de dictaten van een bepaalde institutie kunnen worden ontwikkeld. Algemeen wordt erkend dat een zekere mate van afstandelijkheid van essentieel belang is voor de opinievorming en de creativiteit.
Lipset: Intellectuelen zijn al diegenen die zich bezighouden met het scherpen, verspreiden en toepassen van cultuur, d.w.z. symbolische menselijke orde, met inbegrip van kunst, wetenschap en religie.
53. Edward Saà?d: Wanneer intellectuele arbeid wordt geprofessionaliseerd, verliest de intellectueel zijn onafhankelijkheid en zijn potentieel om de samenleving lastige vragen te stellen. In plaats daarvan gaat hij een managementfunctie bekleden of wordt hij technocraat.
55. Eyerman: Een hoog niveau van specialisatie zet aan tot een steeds verdere fragmentering van kennis, wat het vermogen van de intellectueel om zich met de samenleving als geheel bezig te houden ondergraaft. De macht van de markt bepaalt dwangmatig de inhoud van de culturele productie.
Kortom: autonoom, afstandelijk, onafhankelijk en kritisch tegenover de machtsstructuren en mechanismen van een maatschappij of samenleving waarbij met overzicht over het geheel vanuit de grote lijnen van de geschiedenis lastige vragen tot twijfel gesteld worden die de 'mede' burgers tot reflectie over hun doen en laten en de toekomst van hun kinderen bewegen. Intellectuelen confronteren een samenleving met de kritische spiegel, niet alleen met betrekking tot het eigen vakgebied.
58. De devaluatie van de rol van intellectueel.
Algemeen wordt aangenomen dat de rol van de kritische intellectueel in het zogenaamde postmoderne tijdperk, waarin de grondbeginselen van de Verlichting in twijfel getrokken zijn, in opspraak is gebracht.(...)
In tegenstelling tot de verlichtingsintellectueel, die het universalisme toejuichte, zijn de huidige denkers veel sterker geneigd een particularistische identiteit te omarmen. Er zijn tegenwoordig Engelse intellectuelen, zwarte intellectuelen, feministische, homoseksuelen en joodse intellectuelen. Ten gevolge daarvan berust intellectueel gezag niet op het vermogen de waarheid te vertegenwoordigen, maar op het vermogen de identiteit van een bepaalde groep of een bepaald specialisme te bevestigen.
De verschuiving van een universalistisch naar een particulier gezichtspunt moet niet louter als een verandering van schaal worden opgevat. Ze behelst een fundamentele herdefiniëring van het intellectuele streven: in plaats van de particuliere ervaringswereld te willen overstijgen, wil men die nu bevestigen. Een dergelijke bevestiging wordt gedomineerd door een sterk conservatieve, dwingende wijze van denken, die vijandig tegenover een kritische benadering van de samenleving staat.
Volgens Bauman is een van de gevolgen van de postmoderniteit een fundamentele verandering in de rol van de intellectueel, die niet langer als wetgever maar als tolk optreedt. In hun rol van wetgever doen intellectuelen gezaghebbende uitspraken die van directe invloed op de vorming van de publieke opinie zijn. In hun rol van postmoderne tolk houden intellectuelen zich bezig met het vergemakkelijken van de communicatie: ze vertalen uitspraken die afkomstig zijn uit een bepaalde gemeenschappelijke traditie, zodat ze in het kennisstelsel van een andere traditie kunnen worden begrepen.
Een vurig pleitbezorger van de verzwakking van het intellectuele gezag was Michel Foucault, die meende dat er geen werkelijk universele waarheid bestaat en dat intellectuelen daarom een dergelijke waarheid ook niet kunnen uitdragen. Volgens hem konden denkers ernaar streven ‘specifieke’ in plaats van universele intellectuelen te worden.
Opvattingen zoals die van Bauman en Foucault weerspiegelen een gevoel van ontmoediging over de resultaten van het erfgoed van de Verlichting. Maar terwijl Bauman erkent hoe belangrijk het is dat intellectuelen het proces van verlichting bevorderen, is Foucault opgetogen over het einde van het de universalistische intellectueel. (noot van Furedi: omdat de postmodernisten definities schuwen, is postmoderniteit een vluchtig en verwarrend begrip dat zich moeilijk laat omschrijven. Postmodernisten staan vijandig tegenover het idee dat waarheid objectief kan zijn, staan sceptisch tegenover het gezag van de wetenschap en keren zich tegen het idee van de vooruitgang.)
De tijd van de 'wetgevende' intellectueel is evident voorbij, de maakbaarheidsideologieën die uit de Verlichting voortvloeiden blijken niet alleen geen fundamentele oplossingen te hebben aangebracht, ze hebben daarnaast ook vele en gruwelijke fundamentele problemen gecreëerd. Vanuit het Verlichtingsstandpunt is het Feniksfenomeen van mythisch en religieus denken en de terugkeer van de goden, engelen en demonen een uiterst bizar verschijnsel. De Rede en de Kennis zouden alle Duisternis verlichten en toch lijden steeds meer mensen onder de strategie van de angst en kiezen ze voor de wederkeer van de irrationaliteit. Waar in de XIX de eeuw het religieuze het sociale werd, is de omgekeerde beweging aan het einde van de XX ste eeuw alweer ingezet. ( cfr. Roberto Calasso, De literatuur en de goden)
Het komt mij verbazingwekkend voor dat Frank Furedi zich als een drenkeling blijft vastklampen aan zijn droom van universele waarheid. Hij zou toch beter moeten weten als socioloog en proberen het 'gestalt' van de menselijke samenleving te overschouwen.
61. De conformistische intellectueel
In het verleden gingen radicale intellectuelen vaak de confrontatie aan met vertegenwoordigers van de traditie om verandering van onder meer het culturele leven te eisen. Daarom was de heftigste anti-intellectuele kritiek vaak afkomstig van de steunpilaren van de traditie. Tegenwoordig zijn het niet langer de vertegenwoordigers van het culturele conservatisme die de status quo huldigen en proberen te verdedigen. Integendeel, rechtse intellectuelen hebben vaak een afschuw van het culturele leven en zijn voorstander van fundamentele institutionele en culturele veranderingen. De verdediging van de culturele instituties en onderwijsinstellingen, die traditionele voor rekening van politiek rechts kwam, wordt nu ter hand genomen door professionals en experts die zich met intellectuele arbeid bezighouden.
63. Ernstige bezorgdheid over de malaise van het intellectuele leven lokt vaak zelfvoldane reactie uit dat aan de universiteiten alles uitstekend gaat. Vraagtekens plaatsen bij de huidige intellectuelen en pedagogische praktijken wordt dikwijls afgedaan als gejammer over vroeger, toen alles beter was. Deze zelfgenoegzame verdediging van de status-quo is in de intellectuele geschiedenis van de moderniteit vrijwel zonder precedent.
Al te veel en te vaak hebben die zogenaamde 'linkse' intellectuelen zich een broodwinning gecreëerd in dergelijke instituties waarbij zij per definitie deel uitmaken van die structuren en baat hebben bij het bewaren van een status-quo, al verkopen ze dat graag en vaak onder het mom van kritische beweeglijkheid. Paolo Freire en Ivan Illich analyseerden onderwijsstructuren en het medisch bedrijf als mechanismen van machtsbehoud en inspireerden Hans Achterhuis 30 jaar geleden tot zijn 'Markt van welzijn en geluk'. Dit zogenaamde integratiebeleid zou immers net als het onderwijs en het medisch bedrijf een eigen dynamiek ontwikkelen die enkel nog tot doel zou hebben zichzelf en de bestaande machtsstructuren in stand te houden, niet voor de groepen die 'geëmancipeerd' dienden te worden, maar wel voor de professionals die in deze beweging aan de bak konden komen en blijven. Erger is het resultaat van de voorspellende analyse van Freire en Illich geworden: vandaag is precies dat soort debiliserend benaderen van leergierige kinderen en naar beterschap zoekende zieken de regel geworden.
68. Ontgoocheling over de traditie van de Verlichting.
De Verlichting werd sinds haar ontstaan vijandig en kritisch bejegend. Tegenstanders van de Verlichting koesterden diepe argwaan tegenover de aanspraak dat de menselijke rede gestage vooruitgang zou kunnen garanderen en de levensomstandigheden zou kunnen verbeteren. Van het begin af aan werden pleitbezorgers van de Verlichting ervan beschuldigd voor God te willen spelen. De optimistische, humanistische visie op het vermogen tot kennis werd door religieuze en conservatieve filosofen afgedaan als een project dat tot doel had de sfeer van het sacrale aan te tasten. (...)
70. In de antimodernistische fantasie waren vooroordeel en dogma direct met ordehandhaving en het behoud van sociale cohesie verbonden. Kennis en rede werden daarentegen als de voorbode van onzekerheid, verwarring en instabiliteit begroet.
Het is belangrijk om te bedenken dat de tegen de Verlichting gekante reactie uit de 19e eeuw onderworpen bleef aan de heersende stemming van dynamiek en vooruitgang. Over het algemeen stimuleerden het enthousiasme van het publiek voor de natuurwetenschappen en een in brede kring levend geloof in de kracht van de rede en de vooruitgang een positieve culturele appreciatie van kennis. Onder dergelijke omstandigheden werden experiment, verandering en zelfs revolutie vaak als symptomen van historische vooruitgang opgevat.(...)
De alomtegenwoordigheid van het gevoel van angst voor verandering wordt geschraagd door het beeld van de overweldigende mislukking dat met vroegere pogingen tot sociale transformaties wordt verbonden. In de meeste commentaren is geconcludeerd dat pogingen om de samenleving te veranderen alleen maar tot een verslechtering hebben geleid.
72. Irrationalistische 19e eeuwse denkers als Nietzsche en Schopenhauer betoogden dat de menselijke conditie door onwetendheid en niet zozeer de kennis wordt gekenmerkt. In hun lezing van de geschiedenis speelden chaos en toeval een veel grotere rol dan kennis. Onbehagen over het potentieel tot redelijke denken was eveneens duidelijk aanwijsbaar bij vele grondleggers van de nieuwe sociale wetenschappen en prominente figuren in deze disciplines zoals Max Weber.(...)
Volgens een invloedrijke stroming in het denken is de rationaliteit van de Verlichting voor enkele van de destructiefste episoden uit de menselijke geschiedenis verantwoordelijk geweest, terwijl de moderniteit vaak wordt afgedaan als iets destructiefs, dat wel op de Holocaust moest uitlopen.
73. De heftigste veroordelingen van de Verlichting komen tegenwoordig niet van rechts, maar van radicalen die menen dat het najagen van kennis d.m.v. wetenschap, technologie en vernieuwing een bedreiging voor de wereld vormt.
Roberto Calasso, De literatuur en de goden: p. 133. Als kennis niet wordt ontdekt maar verzonnen (Nietzsche), houdt dat in dat de verbeelding daar een belangrijke rol bij speelt. Nietzsche durft zelfs te beweren dat het intellect juist in het verbeelden zijn voornaamste vermogens ontplooit.('?) Met één klap kende Nietzsche de kunst een hoofdrol toe bij het doorgeven van kennis. Kennis en verbeelding waren niet langer tegenstanders naar bondgenoten.
Gevoelens van machteloosheid ten aanzien van onzekerheid.
75. De verbinding van kennis met potentieel gevaar stoelt op een in diepste wezen antihumanistische intellectuele zienswijze. Volgens dit model zijn kennis en wetenschappen beide slechts in beperkte mate in staat de waarheid te bevatten; en omdat ze vernieuwingen met onbedoelde effecten in gang zetten, scheppen ze ook problemen. Een dergelijke zienswijze is uiteraard in sterke mate door de negatieve ervaringen met politieke veranderingen in de 20e eeuw gevormd. De mislukking van de politieke experimenten in de Sovjet-Unie en China, de teleurstelling over het functioneren van de verzorgingsstaat en de ontgoocheling over de belofte van de Verlichting worden uitgelegd als directe bewijzen van het feit dat ambitieuze politieke programma’s niet werken; en achteraf beschouwd bevestigen dergelijke negatieve ervaringen dat we simpelweg niet weten hoe we kennis moeten verkrijgen. En zo wordt het gezag van kennis en verder ondermijnd..
76. Relativisme: het betwisten van aanspraken op kennis.
78.Omdat het westerse kapitalisme zijn waarden als universeel voorstelde, kantte Nieuw Links zich op onnadenkende wijze tegen het universalisme.(...)
In een proces dat de ‘nietzscheanisering van links’ werd genoemd maakte links, uit afkeer van het modernisme, een culturele wending naar particularisme, heterogeniteit en diversiteit.
79. De huidige postmodernisten volgden de weg die door de 19e eeuwse reactie tegen de Verlichting is gebaand. Ze beweren dat elke vorm van kennis een sociale constructie is; daarom zijn alle vormen van kennis onvergelijkbaar en zijn ze in beginsel in gelijke mate geldig. De waarheid is volledig afhankelijk van het gekozen gezichtspunt. Modernisten beweren dikwijls dat niet één weg alleen tot inzicht leidt. Deze nadruk op verschillen strekt zich ook tot de methodologie uit – men kan via verschillende methoden tot waarheden komen. De gedetailleerde uitwerking van relativering van de methodologie is een van de kenmerkende eigenschappen van het postmodernisme. Ze is gebaseerd op de oude, romantische overtuiging dat subjectiviteit, en in het bijzonder intuà?tie, tot inzicht leidt.
82. Vele onderwijskundigen zijn tegenwoordig van mening dat leren door ervaring wat status betreft vergelijkbaar is met theoretische kennis.
84. Levenslessen kunnen voor de betreffende persoon interessant en relevant zijn, maar zelfs in het beste geval zijn reflecties op individuele ervaringen veel te willekeurig, specifiek en persoonlijk om kennis te genereren die voor mensen in de samenleving zinvol en inzichtelijk is. Kennis komt vaak tot stand door mensen afstand van hun directe ervaringswereld te laten nemen, zodat ze aan hun specifieke situatie kunnen ontstijgen en d.m.v. een afstandelijke positie leren zich de door de samenleving als geheel voortgebrachte inzichten eigen te maken.
Naar mijn mening heeft Frank Furedi gelijk wanneer hij de debilisering van het onderwijs en de weigering om kennis grondig over te dragen, aanklaagt. Erger nog, dit is een techniek die gebruikt wordt om de wellicht weinigen die echt willen weten de toegang tot de kennis te ontnemen of te bemoeilijken. De anderen die misschien geà?nteresseerd kunnen zijn aan het weten, haken om redenen van gemakzucht uiteraard af. Een maatschappij als de eind XXste eeuwse kan het zich permitteren om grote groepen van haar jeugd in een passieve onwetendheid te houden van onmiddellijke bevrediging van aangeprate behoeften. Het lijkt voor politieke en economische machthebbers handiger om de bevolking 'dom te houden, zodat we ze ook arm kunnen houden', zoals destijds de religieuze leiders door het kapitaal werden ingehuurd.
Dat dit niet zomaar een verzinsel van mijn door werken als huisarts in een achterstandswijk van Rotterdam verhitte brein is, blijkt uit een artikel in de Groene Amsterdammer van 28/07/2006: De echte botsing der beschavingen.
'Het ogenblik nadert dat de helft van de wereldbevolking in de stad woont. En dat zijn niet alleen villawijken. De CIA is zich ervan bewust dat een wereldorde waarin een derde van de werkende bevolking een verpauperd stadsbestaan leidt betekenis heeft. Het Pentagon houdt zelfs rekening met een langdurige «lage-intensiteit wereldoorlog» tegen zogeheten «gecriminaliseerde segmenten van de stedelijke armen». Dit scenario, schrijft de Amerikaan Mike Davis in Planet of Slums, is de werkelijke botsing der beschavingen.
Als hulp een illusie is, hoe voorzien de armen in de groeiende slums dan in hun levensonderhoud? Davis gaat uitvoerig in op de informele sector van de economie. Dit containerbegrip is enkele decennia geleden in omloop gekomen om tot uitdrukking te brengen dat de migrantenhorden na hun aankomst in de stad niet in fabrieken en andere geregelde werkplaatsen aan de slag gaan, maar als weinig geschoolde en laagbetaalde krachten daarbuiten. Zonder vast emplooi of aanspraak op bescherming maken ze hun arbeidskracht te gelde met gelegenheidswerk, in loondienst of voor eigen rekening en risico. Soms thuis verricht, soms op straat of in kleinschalige ateliers en verspreid over ambachten, in de bouw, kleinhandel, transport en dienstverlening.
Het is een organisatie van bedrijvigheid die de apostelen van het marktfundamentalisme aanprijzen als de beste strategie voor de bestrijding van armoede. Het zou immers de vraag naar arbeid verhogen. De informele sectorwerkers worden niet als arbeiders getypeerd, maar als kleine ondernemers, die uitgesloten blijven van formele kredietverlening, omdat hun ongeregistreerde eigendom, voorzover zij dat hebben, niet als onderpand wordt aanvaard. Maar die wel, bij enig succes, microkrediet kunnen krijgen om zichzelf, na verhoging van productiviteit en omzet, uit hun ontoereikende bestaan te bevrijden. Het is het Baron-von-Münchhausen-model voor zelfverheffing.
Davis verwerpt deze «oplossing» als een mythe. In feite maken de gigantische hoeveelheden informele-sectorwerkers deel uit van een reserveleger van arbeid dat gehuurd en afgedankt wordt al naar gelang de behoefte van het moment. De condities zijn niet onderhandelbaar: extreme verlenging van de werktijd afgewisseld door periodes van gedwongen nietsdoen, inschakeling van bejaarden en kinderen in het economisch proces, onderwerping van vrouwen aan het dictaat van hun mannen, en dat alles voor de laagst denkbare prijs van arbeid. Kortom, flexibilisering tot je erbij neervalt. Het is een arbeidsregime waarin de staat als handelende partij ontbreekt. Die heeft immers gehoor gegeven aan de neoliberale doctrine en zich teruggetrokken als toezichthouder op de economische bedrijvigheid. Dit terugtreden is gevolgd op de privatisering van de publieke ruimte, die voorheen nog enig tegenwicht bood aan de onbeteugelde tucht van de markt.'?
86. Het instrumentalistisch compromis.
De fragmentering van het intellectuele leven, die tot een wildgroei van specialismen heeft geleid, is niet zomaar een reactie op de noodzaak een complexe wereld het hoofd te bieden. De groei van specialisaties wordt gevoed door een cultuur waarin intellectuelen worden ontmoedigd in de vorming van een brede visie en aangemoedigd om zingeving in hun specialismen te zoeken. Debatten verwijzen in toenemende mate naar zichzelf, en zijn niet bedoeld voor mensen die buiten een bepaald specialistisch terrein staan. Onder dergelijke omstandigheden lijkt objectieve kennis een technische karakter te hebben, terwijl de zoekers naar diepere inzichten door experts en technici worden verdrongen. In plaats van kennis hebben we een tendens tot ontwikkeling van microkennis ontwikkeld.
De realiteit is echter multidimensionaal, en kennis ervan vereist dat we over de grenzen van disciplines en specialismen heen kunnen communiceren en samenwerken. Helaas ondergraaft zelfs op de universiteit de verplichting tot specialisatie de verwerving van algemene kennis die een voorwaarde is voor het functioneren van een werkelijk kennisgerichte samenleving. Uiteindelijk leidt de uitholling van Kennis met een grote K ertoe dat de samenleving van een breder netwerk van gemeenschappelijke zingeving wordt beroofd.
'Kennis' wordt door Furedi hier in verschillende betekenissen gebruikt wat tot verwarring leidt. Enerzijds is de meeste 'kennis' niet universeel maar daarentegen zeer particulier en vaak zelfs uitsluitend bruikbaar op een microniveau. Meer nog die particuliere kennis is vaak levensnoodzakelijk voor iemand die in de realiteit probeert te leven, te overleven, op die realiteit probeert in te werken dan wel aan die realiteit probeert te ontsnappen. Anderzijds is grensoverschrijdende kennis noodzakelijk en essentieel om een overzicht te houden op de bewegingen in de wereld of de maatschappij. Kennis kan daarentegen vaak niet of zelfs fout worden toegepast zonder een bepaalde context waarbinnen die bepaalde kennis geldig is '? ook in geval van algemene en grensoverschrijdende Kennis met een grote K.
Het is niet omdat kennis gebonden is aan relativerende voorwaarden dat ze niet zou overgedragen mogen of moeten worden, laat staan dat ze niet zou moeten gememoriseerd kunnen worden. Wie bepaalde 'kennis' niet eigen heeft gemaakt, kan deze doorgaans niet eens gebruiken laat staan vergelijken, afwegen of confronteren met andere kennis, in een andere context. Reflectie kan niet zonder een gedegen kennis van zoveel mogelijke aspecten van het object waarover gereflecteerd wordt. Kritisch afstand nemen of het object ondervragen kan evenmin zonder een kader van kennis.
90. De verdomming.
Professionele tekstschrijvers gaan tewerk alsof hun publiek uit snel afgeleide kinderen bestaat, en het is dan ook niet verbazend dat het politieke debat vaak oppervlakkig, op de korte termijn gericht en arm aan ideeën is. Wij leven in de tijd van de micropolitiek, waarin, in elk geval in Groot-Brittannië, de politiek zich via de gedepolitiseerde taal van managers, technocraten en zakenlieden aan de man brengt. Politici beloven een no-nonsens aanpak en beweren dat hun beleid ‘waar voor zijn geld’ zal bieden. Beleid is niet langer goed, het moet zich bewijzen. Beleid komt zelden nog uit een visie op de wereld voort, maar moet ‘resultaatgericht’ zijn. Het taalgebruik van New Labour is volledig aan het jargon van het bedrijfsleven ontleend en zit vol met begrippen als ‘transparantie’ en ‘rekenschap’.
Dit oogt merkwaardig voor wie de sociaal democratie slechts oppervlakkig analyseert. Het lijkt vaak verassend dat precies de zogenaamde socialistische leiders en partijen zich als eerste en vlijtigste leerling het jargon en de technieken van het bedrijfsleven en het marketeerwereldje eigen maken. Maar dit heeft een logische oorzaak.
Waar de socialistische partijen geen plausibel laat staan wervend toekomstbeeld meer kunnen presenteren, na de fenomenale debacles van de leidslanden, ook van de eerder kritische sociaal-democratische regeringstradities in de Scandinavische landen, rest hen niets inhoudelijks meer en zijn hun leiders verplicht om snel en efficiënt beroep te doen op management- technieken en holle marketingtrucs. Binnen de Vlaamse socialisten was dit het schrijnendst met het inhuren van een reclamejongen als partijvoorzitter.
Louis Tobback had als eerste door dat de SP niets meer van waarde of betekenis te vertellen had en door de Agustaschandalen – waarbij socialistische kopstukken smeergeld van wapenfabrikanten vroegen, kregen en gebruikten - ieder krediet bij de kiezer verloren was. Finaal had Tobback met zijn toenmalige campagneleider Fons Van Dijck '? later Telenet en VLD campagne leider – nog eenmaal de ultieme troef van de angst bovengehaald: 'Uw sociale zekerheid', alleen met de SP zou pensioen, ziekteverzekering en sociale zekerheid nog een kans maken.
Jef Sleeckx hoopte als zelfverklaard boegbeeld van de linkse stroming binnen de SP op enige erkenning in de ogen van 'de Lewie' door de campagne 'De SP is nodig' te lanceren onder links en intellectueel Vlaanderen, waarbij Agalev de bonen te vreten kreeg. En Jef?
Jef kreeg het voluntaristische voorzitterschap van de Commissie Reizen van het Vlaams parlement, ook Buitenlandse Zaken geheten, terwijl streekgenoot Jan Peeters staatssecretaris mocht worden van 't een en 't ander zonder dat 'de Lewie de Jef hierover ook maar gebeld had om zijn gedacht te vragen'?'.
Omdat het doorspelen van de zwarte piet onder de SP-top op z'n zachtst gezegd enig onderling wantrouwen had gewekt waardoor de potentaten verlamd werden, bestond de meesterzet van schaakgrootmeester Louis Tobback erin een deus ex machina te voorschijn toveren: de man van het reclamebureau, Patrick Janssens, bleek bereid voor veel geld het machtsvacuüm toe te dekken tot de onderlinge machtsverhoudingen tussen de kroonprinsen uitgekristalliseerd waren. Hij zag zich opgezadeld met een oud-kabinetschef – Vande Lanotte, een regiogenoot en concurrent -, professor Frank, en een café baas uit Hasselt – die in het schroefwater van Willy Claes kwam aanspoelen. Alledrie gepokt en gemazzeld in het spel van de macht, maar alleen Frank die al veel leed geleden had. Hem hadden ze al eens een voorzitterschap in zijn dunne nek gedraaid én erger nog, hem hadden ze finaal met de zwarte piet en enkele Agusta- miljoenen in de partijkas laten zitten zodat de economieprofessor maar één oplossing kon verzinnen: 'Verbrand dat geld, ik wil er niets mee te maken hebben! '
Louis Tobback had natuurlijk nog een extra zet achter de hand. In het kader van de beroemde socialistische theorie van gelijke kansen en de praktijk van erfelijke dynastieën zou hij door Janssens vanuit het schijnbare niets naar voor te schuiven zoon Bruno '? een cynisch doorslagje van zijn vader maar met te korte armpjes '? vanuit de luwte in twee tijden kunnen lanceren om de Leuvense belangen veilig te stellen. Zijn oud kabinetschef was daar al gouverneur voor Vlaams Brabant en Louis zat gebeiteld als burgemeester van de Dijlestad met INBEV en ALMA MATER. Hij zou na de beroemde 'asielzoekersquotes' '? het salon is vol, en vol is vol; als meeuwen landen ze op het stort – ook nog een succesnummertje opvoeren met een 'flinkse' veiligheid-op-straatpolitek met camera's en een op dronkenschap achter het stuur betrapte politiechef.
Met Patrick Janssens verdween iedere schijn van socialistische inhoud en werd de 'sp'anders: sp.a met een gaatje in het logo. Je keek er vlot doorheen, de leegte lachte je toe.
Nu was het inhoudelijke en ideologische niveau van de SP al và?à?r Janssens nauwelijks het vermelden waard. Norbert De Batselier en Freddy Willockx hadden in de jaren '80 nog eens een poging tot programmaverklaring geformuleerd op een slepend congres waar verder geen woorden laat staan daden aan werden vuil gemaakt. Nadien werd de hele theoretische en programmatorische mikmak ook officieel afgevoerd of beperkt tot goed bekkende one-liners.
Het ideologische en kennispeil van het midden- en topkader was bedroevend. Partijcongressen evolueerden steeds verder tot een applaus halfuurtje met veel beeldmateriaal en de holle klanken van de Internationale als signaal voor het bestormen van togen en tapkranen.
Teksten werden niet of nauwelijks nog gebrouwen, amendementen waren niet nodig laat staan de voorafgaandelijke discussies en debatten met actieve leden of fellow travellers die als externe experten in ruil voor hun eigen projecten op passende subsidiariteit rekenden.
Partijafdelingen die nog de euvele moed of onvoldoende doorzicht in de eigen naà?viteit hadden en toch inhoudelijke wijzigingen voorstelden aan programma-teksten kregen van minkukels op het niveau van de provinciale partijleiding een bot 'te laat ingediend 'gerepliceerd en wanneer er dan helemaal geen schijn van debat meer kon opgehouden worden, dienden kabinetaards in opdracht van provinciale partijbonzen nog gauw wat vrolijks neer te pennen. Dan kreeg de aanwezige pers op het partijcongres toch weer een illusie als zoethouder geserveerd.
Vaak leek de enige bekommernis op ideologisch vlak van de sp.a-bonzen samengevat in een persiflage op ' Que Faire?' van Lenin die Stevaert als voorzitter wel eens wou aanhalen.
De Steve proefde als een schooljongen graag de klank van het woord 'Lenin' of 'Stalin' en genoot zichtbaar van het effect op de aanwezigen. Zo verklaarde hij ooit in een dubbelinterview met Karel de Gucht, toen nog niet gedefenestreerd als VLD voorzitter, dat hij helemaal niet verweten kon worden een' Stalinist' te zijn: Josip Stalin had immers in eigen partij te kampen met dissidenten, Steve Stevaert, niet!
Wellicht daarom dat hij zich zo voorstond op een ultieme ontmoeting met Fidel Castro tijdens zijn bezoek als minister vice president van de Vlaamse regering aan Cuba, waar ze de oude bussen van De Lijn zouden dumpen: '?Ze hebben daar toch geen geld om die bussen in een andere kleur te spuiten. Dan zien de Vlaamse toeristen daar tenminste dat Vlaamse steun iets echt is. Hier gratis met de bus voor de gepensioneerden en daar dan ook op diezelfde bussen!'?
Naast het relaas van zijn persoonlijke rit met Castro aan het stuur naar het vliegtuig dat met draaiende motoren stond te wachten kon een verwijzing naar Vladimir Iljitsj de romantisch georiënteerde linkervleugel van zijn eigen club wel eens het zwijgen opleggen.
'Wat te doen?'.
Het antwoord bleek echter eenvoudiger samen te vatten in de 'one-liner': 'We moeten er absoluut weer bij te zijn, we moeten er zeker aan zien te blijven! '.
'Er' stond dan voor de vetpotten van de macht, de postjes waarop men 'goed' zou kunnen doen voor de 'mensen uit de Dorpsstraat'.
Dat door dit soort inhoudelijke armoede en politieke leegte geen democratisch debat meer mogelijk zou zijn en het theater van de politiek zijn wervende kracht en boeiende rol geheel zou verliezen, was voor de sp.a leiding geen punt.
In een volgende fase '? te beginnen op gemeentelijk en provinciaal niveau dreigen dan binnen afzienbare tijd ook stemmen opgaan om deel te nemen aan rechtse coalities. Er zijn voorbeelden te over bij kameraden elders: Denemarken, Noorwegen, Oostenrijk met Kà?rnten waar de SPà? reeds jaren een regeringscoalitie vormt met de verderfelijke aartsvijand Haider!
En zeg nu zelf, als je enige politiek inzicht erin bestaat dat je 'erbij moet zijn om goed te kunnen doen voor de mensen'- welke mensen? Die van de dorpstraat of die van de kabinettenstraat? '? is het in deze logica toch normaal dat sommigen (?) socialistische mandatarissen samen zullen werken met Vlaams Blokkers.
Moeten ze immers niet aan het belang denken van de bestuurlijke kracht voor onze gemeente, provincie, gewest, gemeenschap?
Iemand moet toch in het bestuur, het college, als burgemeester of als bestendig afgevaardigde een oogje in het zeil kunnen houden om te voorkomen dat Blokkers in het bestuur dingen zouden doen die voor de' mensen' nadelig kunnen zijn.
Een dergelijk discours zal uiteraard niet uniek zijn binnen de SP.a, bij cd&v en VLD klinkt dit minstens zo luid.
Overigens was na de machtsgreep van Adolf Hitler na de verkiezingsoverwinning voor de NSDAP in Duitsland binnen de kortste keren het grootste deel van het socialistische én communistische partijkader, inclusief leden en patrimonium, onder dak bij de nieuwe machthebbers. Zeker ook om de Nazi's beter te kunnen controleren in het belang van de Duitse arbeidersklasse?Al te bekende bonzen waren gevlucht naar het Socialistische Vaderland '? waar het met hen bepaald niet goed zou aflopen. Een kleiner gedeelte werd vermoord of naar de KZ's afgevoerd, waar ze vaak de hele kampadministratie naar behoren draaiende hielden.
( cfr. Jorge Semprun, Zo'n mooie zondag '? Margarete Buber Neumann, Milena Jesenska)
94. Het bekritiseren van andermans ideeën wordt al gauw uitgelegd als egotripperij of een vorm van ongevoeligheid, terwijl het plaatsen van vraagtekens bij iemand visie als een persoonlijke belediging kan overkomen. Het lijkt of er geen onderscheid tussen de mens en het argument bestaat, alsof het bekritiseren van een argument de mens zou bezeren.
95. Universitaire docenten moeten nu garanderen dat hun lesstof overeenstemt met bureaucratisch vastgelegde ‘leerdoelen’ die aan extern opgelegde maatstaven voldoen. Er wordt niet langer van hen verwacht dat ze lesstof overdragen die in hun ogen overgedragen moeten worden, en ze zijn beslist niet gerechtigd stof over te dragen waarvan niet bij voorbaat kan worden aangetoond dat er een leerdoel mee wordt gehaald.
102. De uitholling van het politieke leven houdt weinig verband met politieke corruptie, onbekwame leiders en kille bureaucratisch stelsels. Wat in de afgelopen twee decennia is veranderd, is de betekenis van de politiek zelf. Aan het begin van de 20e eeuw werd het politieke leven door twee radicalen verschillende stromingen overheerst. Met elkaar strijdige politieke filosofieën droegen contrasterende visies op de samenleving uit. Het conflict tussen deze ideologieën verliep vaak heftig en leidde soms tot gewelddadige botsingen en zelfs revoluties. ‘Links’ en ‘rechts’ waren niet zomaar etiketten. Ze verschaften mensen een fundamentele identiteit die iets uiterst belangrijks over hun levensvisie vertelde.
103. Als er inderdaad geen alternatief is – zoals Margaret Thatcher toepasselijk beschreef als TINA - kan de politieke weinig meer betekenen.
Als er geen alternatieven zijn, wordt het debat een holle vertoning, gewijd aan triviale kwesties. Politici zijn gedwongen tamelijk banale voorstellen tot ingrijpende politieke vernieuwingen op te blazen. Dit is het tijdperk van de micropolitiek, waarin de politiek de taal van de technocratie is gaan spreken en zichzelf via gedepolitiseerde managerstaal aan de man brengt.
De presentatie van de huidige politiek wordt gedomineerd door persoonlijkheden en individueel gedrag. Nadat het publieke leven van zijn inhoud was om taal, werden particuliere en persoonlijke preoccupaties op het publieke domein geprojecteerd. Als gevolg daarvan zullen hartstochten die vroeger uit ideologische verschillen voortkwamen, tegenwoordig veel eerder door persoonlijke wangedrag, gerommel in de privésfeer en botsingen tussen persoonlijkheden worden opgewekt. De privé levens van politici wekken meer interesse dan de wijze waarop ze hun ambt vervullen.
Een kritische benadering van de geschiedenis van de kleine man en vrouw sinds de Verlichting werpt een nog fascinerender licht op de evoluties van de mensheid en haar beschavingsperikelen, ook die van de laatste 100 jaar.
Maatschappelijke structuren en verhoudingen tussen mensen en mensengroepen onderling zijn onderhevig aan wetmatigheden die bepaald worden door de noodzakelijke voorwaarden voor succesvolle en langdurige groepsinteracties. Deze voorwaarden impliceren een optimale mobilisatie van energetische, genetische en zelfbegoochelende creativiteit om binnen een bepaalde al dan niet wisselende milieucontext langdurig een hoog meerwaarde-rendement aan te houden.
Daartoe neigt menselijk samenleven steeds tot het uitbouwen van een hiërarchische structuur, waarbij de top wordt waargenomen door een kleine kliek die qua intelligentie, kracht, aanhang, procreatief vermogen of dit allemaal samen haar positie in de gemeenschap weet te legitimeren en kan verdedigen tegen aspiranten en pretendenten uit de eigen groep dan wel van elders.
In functie van de technische ontwikkelingen die in de loop van de geschiedenis door verschillende factoren gefavoriseerd werden, gebeurde het menigmaal in verschillende culturen en tijden dat het reservoir aan creatief potentieel bij de onderdanen maximaal diende gemobiliseerd te worden.
De periode van de Verlichting valt samen met die van de gevolgen van een gewijzigd wereldbeeld door de verovering van gebieden elders in de wereld vanuit de toenmalige Europese grootmachten die elkaar onderling macht en invloed betwisten en dus tot de hoogste creatieve machtshonger aanjoegen. De evolutie van technische, industriële, agrarische en handelsvaardigheden die hier het gevolg van waren, vereisten een veel groter reservoir aan geschoolde arbeidskrachten dan tot dan toe voorradig in de gilden van ambachtslieden of opgeleid aan kloosterscholen met bijzonder weinig praktische kennis.
De Verlichting biedt de mogelijkheid om op aangepaste schaal te beantwoorden aan de noden van dit nieuwe wereldbeeld. Er ontstaat naast een handelskapitalisme ook een steeds grotere middenklasse van vaklieden en machinebouwers waar de creatiefste onder hen de weg bereiden naar de grote agrarische en industriële vernieuwingen. Sommigen blijken ook tot echte intellectuelen te evolueren, wetenschappers die vanuit hun oorspronkelijk vakgebied als humanisten de Kennis van Alles verzamelen en op die manier aan de basis liggen van een maatschappelijke omwenteling die tot diep in de XXste eeuw doordraaide. Erasmus, Spinoza, Descartes, Pascal, Newton, Leibniz, de Encyclopedisten in Frankrijk'?
Om toch maar beter te kunnen beantwoorden aan de onlesbare nood aan intellectuele specialisten en geperfectioneerde en creatieve vakmensen diende een cultuuromslag de basis te vormen voor een nieuw wereldbeeld en onderwijssysteem: niet langer erfelijke adel of clerus, niet langer het door God zelf beheerste en onwankelbaar wereldbeeld volstonden om aan de eisen van dit economische vliegwiel voor kapitaalsaccumulatie tegemoet te komen. De mens zelf '? ieder individu als gelijk geschapen door de Heer ons Aller God – en zijn eigen kunnen zou voortaan bepalend worden. Een enorm reservoir van flexibele fysieke en intellectuele arbeidskrachten werd aangeboord en de betrokkenen konden zichzelf ook nog eens motiveren tot de hoogst mogelijke prestaties door het geloof in een voortdurend betere wereld voor zichzelf en de eigen nakomelingen '? zonder de hele last van een uitgebreide familie, clan, dorp of gesloten beroepsgroep. Telkens weer, en weer en nog meer, ondanks de allerbloedigste oorlogen uit de menselijke geschiedenis, de soms als demonisch beleefde mechanisering en totale industrialisering, ook van de dood.
En dit zonder ophouden, bijna exponentieel'?tot de hele wereld vandaag en morgen in de greep van deze voortdurende kapitaalsaccumulatie, productie- en handelsexpansie gekomen is.
Steeds minder mensen produceren in een steeds korter tijdsbestek steeds meer door de doorgedreven automatisering. Waar de landbouw en voedselproductie ooit arbeidsintensief was en het nog op verschillende plaatsen in de wereld is, blijkt dit de laatste jaren aan een razend tempo te evolueren tot een hooggeautomatiseerde voedingsindustrie.
Volgens de oude Marxistische theorie dient een dergelijke kapitaalsaccumulatie te leiden tot gigantische oorlogen die vooral veel kapitaal, productiemiddelen en mensen vernietigen om op die manier de cyclus wat te koelen.
Maar er bestaat nog een andere techniek waar we vandaag en zeker in de nabije toekomst de gevolgen van zullen merken.
Overigens kan dit fenomeen perfect samengaan met toestanden van slepende oorlogsconflicten, vnlk. om de fossiele energiebronnen en wellicht ook water, zeker bij snelle klimaatswijzigingen: de strategie van de Neo-Conservatieven rond Bush in de VS streeft ongetwijfeld naar spanningen en escalerende onrust in de Midden-Oosten-olievoorziening van China en Zuid Oost Azië.
Spelen met vuur in een kurkdroge tuin van een ander kan natuurlijk lelijk uit de hand lopen zoals de vroegere Amerikaanse VN ambassadeur Richard Holbrooke waarschuwt wanneer allerlei belangen van Turkije tot India en Indonesië plots in elkaar haken en niemand van de wereldspelers nog terug kan. Zoals in augustus 1914 in Europa.
De analyse van Furedi over het onderwijs en de infantilisering van mensen past hier perfect.
Sinds ruim 25 jaar groeit er een enorm overschot aan mensen, aan potentiële producenten. Niet alleen in West- Europa, maar ook in Noord en Zuid Amerika, Azië, Austrazië.
Ook al liggen de geboortecijfers in de hoogontwikkelde economisch sterke landen erg laag, toch blijft de demografische druk erg hoog omwille van de enorm gestegen productiviteit en de toenemende migratiedruk uit de regio's waar het levenspeil nog voldoende laag is opdat het voor de mensen aldaar de moeite kan zijn hun lijf en leden beschikbaar te stellen in de diensteneconomie van de rijke landen: sexuele, onderhouds- en verzorgingsfuncties blijven lonken naar goedkope en frisse arbeidskrachten.
Waar met de Verlichting mensen steeds meer werden beschouwd als potentieel gelijk aan het eigen Godsbeeld en dus creatief, zelfstandig, productief, steeds slimmer en efficiënter, is dit niet langer zinvol vandaag en morgen.
Steeds minder mensen zijn in de rijke landen nog nodig om de economische accumulatiecyclus draaiende te houden.
Steeds meer mensen moeten alleen nog als passieve receptieve consumenten geà?mmobiliseerd worden, waar zij finaal als een soort stemmenpotentieel eventueel nog uit de kast kunnen getoverd worden ter legitimatie van hun 'politieke' leiders en de bestaande machtsverhoudingen.
Al rest er van dat stemmenpotentieel in de meeste landen niet eens meer de helft, gezien de meerderheid '? zeker op lokaal niveau – niet wil gaan stemmen. En dat niet alleen in Groot Brittannië, Frankrijk, Duitsland en Nederland '? om van de VSA nog maar te zwijgen.
In die zin is de vaststelling van Furedi dat in het onderwijs, de politiek en het hele economische en maatschappelijke leven de burger alsmaar verder geà?nfantiliseerd wordt, terecht!
Maar dit fenomeen is vanuit hoger vermelde vaststellingen een noodzakelijk gevolg van de globalisering en de verdere evolutie van de economische sectoren naar een zogenaamde diensteneconomie. Dit levert uiteindelijk een soort delta-wezens op '? Huxley's 'A brave new World' – die alleen nog moeten consumeren met de intelligentie van een lagere school kind of op kleuterniveau.
De vraag is dan finaal wat de relevantie van dit publiek nog zal zijn in een verder stadium, voor de maatschappij die ze moet onderhouden en voor de leidende klasse die ze enkel nog ter legitimatie van zichzelf benut. Een verhouding die in de Arabische oliestaten veel efficiënter en schaamtelozer wordt uitgespeeld: meisjes uit de Filippijnen, ict – experts uit India of Pakistan, verplegers, dokters en voetbaltrainers uit Europa, wapens uit de VS.
Het benodigde personeel wordt ingehuurd en in getto's bewaard dan wel in hokken opgesloten in functie van de behoefte der heren. Indien niet meer van doen worden ze teruggestuurd naar het land van herkomst, al dan niet met een aalmoes voor bewezen diensten.
De huidige wereldeconomie heeft geen behoefte meer aan zoveel ontwikkelde, eigenzinnige, creatieve mensen die hun positie willen en kunnen opeisen in een samenleving die geglobaliseerd is.
Vandaag willen politieke leiders gedweeë consumenten die via de media, vnlk. die van de beeldcultuur naar believen kunnen bespeeld worden, als emotionele en intellectuele slaven. De nog bruikbare middenklasse die vooral dient te functioneren als beate en serviele spiegel voor de top, probeert zich ook te ontdoen van deze passieve slachtoffers van het gelijke kansenverhaal, waarvan de kinderen en kleinkinderen evenzeer gedoemd blijven tot eenzelfde passieve receptieve levenshouding.
Finaal zal het waarschijnlijk niet zo'n vaart lopen.
Dat slaafse consumptiepatroon van de zwakste maatschappelijke klassen zal voor een groot deel gemoduleerd worden door de behoeften van de markt. Vande Lanottes fameuze leefloon zal natuurlijk fluctueren in functie van behoeften en geneugten op andere niveaus en binnen dat reservoir van wat dan heet sociaal zwakkeren zal de social engineering en integratie van kansarmen nog veel werk krijgen, vooral om hen rustig te houden als hun wereldbeeld - door verveling of een eigen creativiteit om het leefloon wat extralegaal aan te vullen – roerig dreigt te worden.
In die zin kunnen we Karl Marx parafraseren dat een geglobaliseerde consumptie-economie zijn eigen doodgraver zal creëren: de proleet die niets meer te verliezen zal hebben dan zijn consumptie- ketenen!
De Bush administratie in de VSA heeft reeds een tip van die sluier opgelicht: legerdienst blijft ondanks een permanente terreur- dreiging afgeschaft, maar wie in het verleden toch behoefte zou gehad hebben aan enig technisch of ander passend opleidingsniveau kan altijd voor een betaalde of gratis opleiding terecht in het Amerikaanse leger. Het spreekt voor zich dat daar een kleine wederdienst tegenover mag staan in geval van een klus her of der in de wereld.
Indien bijkomend kanonnenvoer noodzakelijk bestaat er nog altijd de 'free on parole' truuk voor de jonge '? bij voorkeur zwarte '? gevangenen die maar al te graag 10 of 25 jaar in een geprivatiseerde gevangenis omruilen voor een paar jaar legerdienst in hachelijke, maar spannende omstandigheden.
Het is immers van alle tijden dat slaven of gevangenen hun vrijheid kunnen verdienen door hun hachje te riskeren in het krijgsgeweld.
Maar is het niet evenzeer van alle tijden dat de overlevenden daar eigen conclusies uit trekken en de gebruikelijke eisen gaan stellen: de machtsvraag van de bewapende, gemotiveerde en ontwende consumptieslaven die oorlogsproleten geworden zijn.
109. Een elitair populisme.
In Groot-Brittannië hebben politici zelfs de maker van Big Brother om advies gevraagd over de vraag hoe ze jongere kiezers moet de aanspreken.(...)
De populistische agenda van sociale integratie verhult een elitaire minachting voor de bevolking. Deze minachting is vaak het meest uitgesproken aanwezig bij progressieve of linkse politieke activisten die beter zouden moeten weten. Een logisch uitvloeisel van het idee dat participatie gemakkelijker moet worden gemaakt, is de gedachte dat de mensen niet veel in hun mars hebben.
113. Social Engineering.
114. De huidige kritiek als hoge cultuur zou veeleer bezwaar maken tegen het feit dat ze te veeleisend is om populair te kunnen zijn, en dat ze te wezensvreemd is aan het gewone leven en daarvan te ver afstaat.
118. Omdat de voornaamste doelstelling voor bibliotheken nu inhoudt dat zoveel mogelijk mensen de bibliotheek zullen moeten binnenlopen, wordt alles wat de interesse van het gewone publiek hindert problematisch. Boeken zullen uit bibliotheken moeten verdwijnen, zoals essays van de universiteit.
Cultuur is dan pas optimaal wanneer ze door iedereen op elk willekeurig moment hapklaar kan worden geconsumeerd. Een academische discipline heeft, evenals een culturele praktijk, echter haar eigen integriteit. En omdat die een boek of schilderij een eigen identiteit verleent, werpt ze noodzakelijkerwijs een barrière voor de spontane toegankelijkheid op.
119. Josie Appleton, Britse cultuurcritica: ‘Alles wat een eigen identiteit heeft, wekt barrières op – en het feit dat het weerstand aan je biedt attendeert je erop dat het een afzonderlijk object is, en geen weerspiegeling van jou. Een schilderij die weerstand biedt aan de toeschouwer omdat het zijn eigen logica heeft waardoor je het als je het bekijkt niet onmiddellijk kunt bevatten, je kunt het niet in één keer tot je nemen.’
Haar argumenten strekken zich ook tot instituties uit: ’ Elke instelling met enige sfeer, zoals een bibliotheek of een museum, zal een soort barrière opwerpen en verhinderen dat je je net zo voelt als in je eigen huiskamer.’
Omdat een culturele institutie haar eigen identiteit, haar eigen collectie, haar eigen verhaal en haar eigen integriteit heeft. De barrières die daaruit voortkomen, vormen een integraal bestanddeel van het culturele leven, en juist daarom zijn ze voor velen zo aantrekkelijk. Een instelling als een universiteit werpt ook barrières op, die moeten worden overwonnen door hen wie het met hun intellectuele ontwikkeling ernst is. Deze barrières kunnen uiteraard worden weggenomen, maar de prijs daarvoor is dat het hoge onderwijs zijn integriteit verliest.
120. Het is gemakkelijker de participatie te vergroten dan te garanderen dat datgene waarin de mensen participeren hun betrokkenheid waard is.
Paradoxaal genoeg wordt een beleid van social engineering doorgaans als onderdeel van een programma van radicale hervormingen aan de man gebracht. De vergroting van de participatie in het hoger onderwijs wordt zeker op deze wijze aangeprezen. Toch is het een bijzonder vreemde gedachte dat de universiteit een hervormingsprogramma zou doormaken. Hervormingen op andere terreinen van het leven worden niet uitgevoerd op grond van de aannamen dat de institutie die eruit moet voortkomen inferieur zal worden aan wat ze was.
121. Het scheppen van gelijke kansen voor iedereen is in beginsel een waardevol streven. De groei van de publieke participatie in het intellectuele en culturele leven is een doelstelling die iedereen met democratische neigingen alleen maar krachtig kan onderschrijven. Het is niet waar dat participatie van het volk, zoals conservatieve critici vaak hebben beweerd, ten koste van normen gaat. (...)
De uitbreiding van het van hoger onderwijs zal veeleer tot normvervaging leiden als de vergroting van de participatie voortkomt uit overwegingen die weinig met de bevordering van de idealen van de universiteit te maken hebben. Wanneer het onderwijs en de cultuur door externe overwegingen worden overheerst, brengt dit inderdaad een achteruitgang met zich mee.
Ondanks alle populistische retoriek staat de tegen sociale uitsluiting gerichte politiek sterk vijandig tegenover de echte volkscultuur. De echte volkscultuur ontstaat spontaan en is niet het product van beleid dat het publiek tracht aan te spreken. Tegen sociale uitsluiting gericht beleid tracht de smaak van het publiek daarentegen te vormen, te standaardiseren en in laatste instantie te controleren.
122. De aanval op de autonomie.
123. De voorstanders van sociale engineering beweren dat het traditionele verlangen naar institutionele autonomie van de universiteit een claim is om de privileges van hen die al geprivilegieerd zijn in stand te houden. Derhalve is volgens hen de ondermijning van de autonomie van de universiteit een stap in de goede richting, aangezien daardoor het vergroten van de toegankelijkheid wordt vergemakkelijk.(...)
De aantasting van ’ de soliditeit, stabiliteit en duidelijkheid ’ van deze grenzen tussen de universiteit en de rest van de samenleving is een welbewuste poging om het streven naar institutionele autonomie van de universiteit te ondermijnen.
125. Bourdieus krachtige pleidooi voor de autonomie komt niet voort uit de bedoeling de afstand tussen universiteit en samenleving te vergroten door de universiteit tot een ivoren toren om te vormen. Hij acht de autonomie van belang omdat ze een ruimte creëert waarin culturele producenten kunnen functioneren zonder aan externe belangen te zijn onderworpen. Hun arbeid is echter op de samenleving gericht, en de waarde van de autonomie ligt daarin dat voorziet in een stabiel fundament voor een culturele en intellectuele leven dat aan de behoeften van de samenleving tegemoetkomt.
127. In de Verenigde Staten van Amerika worden de kunsten tevens bevorderd omdat ze bijdragen aan de oplossing van conflicten en het smeden van eensgezindheid in de gemeenschap. ‘Het wordt meer dan ooit duidelijk dat cultuur niet alleen een voedende en genezende werking heeft, maar ook een belangrijke stabiliserende kracht voor een bedreigde samenleving is’, merkte een kunstcriticus op in de periode na 11 september: ‘Zoals de handhaving van de levensvatbaarheid van de Amerikaanse staalfabrieken noodzakelijk is voor de defensie, zo is het vitaal houden van onze culturele basis van essentieel belang voor de geest van het land’.
Het idee dat kunst en theater een therapeutische rol kan spelen, wordt door leden van de culturele gevestigde orde veelvuldig uitgedragen. De directeur van het Metropolitan Museum in New York vergeleek na 11 september zijn institutie met een ziekenhuis: ‘Ziekenhuizen repareren het lichaam en wij repareren de ziel!’
132. Social engineering en de markt.
Een van de kenmerkendste en belangrijkste eigenschappen van academische en intellectuele activiteiten is juist datgene wat niet door een instrumenteel ethos kan worden overheerst. Academische pedagogie wil – in tegenstelling tot de diensten van een taleninstituut – niet bieden wat de klant wil, maar tracht te voorzien in wat de student nodig heeft. Kunstenaars die grote kunst voortbrengen, hoeven zich niet af te vragen wat het publiek wil. Ze willen via hun kunst iets uitdrukken, en niet zomaar een object voor de verkoop produceren.
134. Het samengaan van het ethos van consumentisme en de agenda van sociale integratie heeft bijgedragen aan de vorming van een formidabele macht die voortdurend op culturele instituties en onderwijsinstellingen inwerkt. De synthese van consumentisme en populisme legitimeert de agenda van de social engineering.
135. Zoals Hannah Arendt in de jaren ’ 60 al opmerkte, is er geen sprake van massacultuur maar van ‘massa-amusement’, dat zich voedt met de culturele objecten van de wereld.
Arendt meende dat de vermarkting van culturele producten tot hun verwording leidt, en waarschuwde dat ‘cultuur wordt vernietigd om amusement voort te brengen’.
136. Niet de markt, maar het gebod tot social engineering vormt momenteel de grootste bedreiging voor de integriteit van de intellectuele en culturele productie. Vergeleken met het sociale integratiebeleid zijn de problemen die de amusementsindustrie opwekt volkomen onbetekenend.
137. De cultuur van het Vleien.
139. Bij de McDonaldisering van de universiteit worden studenten in hun hoedanigheid van consument impliciet ertoe gestimuleerd de passieve houding aan te nemen die bij het ontvangen van een dienst hoort, in plaats van actief in hun studie te participeren.
140. Het vleien van studenten is in hoog tempo tot een belangrijke institutionele norm aan het uitgroeien. Vaak wordt van studenten niet verwacht dat ze studeren, maar dat ze lessen volgen.(...)
Werkcolleges worden bijvoorbeeld op een zelfde wijze als een ’ kringgesprek’ op de basisschool gebruikt. Deze techniek is voor vijfjarigen misschien zinvol, maar op de universiteit belemmert ze dat studenten via moeizame ingespannen intellectuele aardbei kennis verwerven. In feite worden universitaire studenten door de agenda van integratie geà?nfantiliseerd. Universitaire docenten hebben intussen tot taak de studenten te ’ ondersteunen’ in plaats van hen een metamorfose te laten ondergaan.
141. Het project om de universiteit om te vormen tot een college voor voortgezet volwassenenonderwijs vormt de hoogst ambitie van de beweging ter vergroting van toegankelijkheid.
143. De ervaring met de Millennium Dome laat zien dat er om de interesse van de bevolking te wekken meer nodig is dan de institutionalisering van sociale integratie.(...)
Vaak richt integratiebeleid zich op het scheppen van prikkels voor mensen die onverschillig staan tegenover wat tot sociale integratie te bieden heeft. Dit proces waarbij men probeert een vraag naar integratie te scheppen, is vooral in het hoger onderwijs zichtbaar. Ambtenaren maken openlijk gewag van het scheppen van aspiraties om hoger onderwijs te volgen onder diegenen die daar geen ambitie toe koesteren.
144. Het Engelse conservatieve cultuurbeleid met musea onder Gladstone en zijn medestanders probeerde in elk geval soms de verbeelding van het publiek te stimuleren en te voeden. De eendimensionale benadering van de integratieagenda vleit het publiek alleen maar.
144. Integratie door middel van bevestiging.
145. Sociale integratie wordt juist hoofdzakelijk voorgesteld als een psychologisch proces waarbij mensen in hun waarde worden bevestigd zodat zij een beter gevoel over zichzelf krijgen.(...)
Als gevolg daarvan moeten scholen garanderen dat de leerlingen nooit het idee krijgen dat ze falen of onvoldoende worden bevestigd, en ervoor zorgen dat ze een hoog gevoel van eigenwaarde hebben. Universitaire docenten worden onder druk gezet om positieve waarderingen toe te kennen en een klimaat te scheppen waarin niet één student zich geà?ntimideerd of gekrenkt voelt. Musea moeten het zelfgevoel van hun bezoekers bevestigen en ervoor zorgen dat ze niet door hun ervaring overweldigd of ontmoedigd worden.
147. De huidige pedagogie heeft als uitgangspunt dat kinderen, en achtergestelde kinderen in het bijzonder, voortdurende vestiging nodig hebben om wat te kunnen bereiken.
148. Integratie en bevestiging zijn er ook fundamenteel onverenigbaar met een veeleisende leerplan dat kinderen op de proef stelt om hen hun mogelijkheden te doen verwezenlijken.(...)
En preoccupatie met het gevoel van eigenwaarde van kinderen heeft geleid tot een preoccupatie met de emotionele behoeften van kinderen – wat vaak ten koste van hun intellectuele behoeften gaat.
149. De impliciete boodschap die aan leerlingen worden overgedragen, houdt in dat je wordt beoordeeld op grond van het feit of je je best hebt gedaan, en niet op grond van je prestaties. Dit idee vernietigt de notie van het naar een doel toewerken en ondermijnt aldus de hele gedachte dat je in iets kunt uitblinken.
157. Op universiteiten heeft dit proces de scheidslijn tussen docent en student doen vervagen. Door de institutionalisering van dit pseudodemocratische ethos worden studenten zodanig gevleid dat ze menen dat hun opvattingen eenzelfde geldigheid hebben als die van de docenten.
162. Het daadwerkelijk betuigen van respect aan diegenen die ernaar hunkeren, kan wel eens volkomen terecht als een hol gebaar kunnen ervaren worden, of erger nog als een ritueel dat hun inferieure positie bevestigt. De waardering van het alledaagse vindt zelf zelden een enthousiast onthaal bij het beoogde publiek.
163. Mensen als kleine kinderen behandelen.
165. Een geà?nfantiliseerde cultuur.
Krachtige ideeën hebben vaak een abstract karakter en komen door de verwerking van allerlei conflicterende ervaringen tot stand.
167. Hoe meer schoolboeken en het criterium van relevantie moeten voldoen, hoe meer hun culturele inhoud afneemt.
169. Josie Appleton: ’ Wanneer de nieuwe culturele elite het over het slechten van culturele barrières heeft, komt dit in de praktijk meer op de reductie van de culturele beleving tot een onmiddellijk, emotioneel contact. Reflectie en beoordeling worden als exclusief beschouwd, omdat ze het contact zouden belemmeren en mensen buiten zouden sluiten’.(...)
Een cultuur die mensen zichzelf wil laten vinden, kweekt een klimaat van geobsedeerdheid met en gerichtheid op het eigen zelf. Dit betekent een regressie naar een kinderlijke staat, waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen wat voor mij van belang is wat van algemeen belang is.
169. De infantilisering van mensen.
171. Ook van universitaire docenten wordt verwacht dat zij studenten niet als jonge mensen maar als kleine kinderen behandelen. Er wordt voortdurend druk op hen uitgeoefend om zo laag mogelijke eisen aan studenten te stellen. In Groot-Brittannië en de Verenigde Staten wordt vaak niet meer van universitaire studenten verwacht dat ze inzicht in de regels van de grammatica hebben of een essay kunnen schrijven.
De instantie die de vakdocenten in de discipline compositie en communicatie vertegenwoordigt, meent dat ’ als we onze studenten ervan kunnen overtuigen dat spelling, internpunctie en correct taalgebruik minder belangrijk zijn dan inhoud, we een voornaam obstakel voor de ontwikkeling van hun schrijfvermogen uit de weg zullen hebben geruimd.(...)
Dit is een vorm van onderwijs waarbij men er meer belang in stelt studenten het gevoel te geven dat ze iets hebben gepresteerd dan hen te onderrichten.
172. Het type bevestigend gedrag dat volgens opvoedkundigen voor kleine kinderen het beste is, is door de universiteit overgenomen. En hoe meer energie docenten aan de emotionele behoeften van hun studenten moeten besteden, des te minder zullen ze hen als potentiële intellectuelen serieus kunnen nemen – dat valt niet te vermijden.
Uit dit infantiliseringsproces komt een pessimistisch en antidemocratische mensbeeld naar voren. De doelgroep van het sociale integratiebeleid bestaat uit individuen die geen gelijkenis met het ideaalbeeld van het democratisch subject vertonen. In ideale voorstellingen van democratische participatie wordt uitgegaan van burgers die intelligent en verantwoordelijk genoeg zijn om zelfstandig te handelen en hun rechten te laten gelden. Ze kunnen kritiek uitoefenen en verdragen. Zijn volwassen, bezitten verantwoordelijkheidsgevoel en zijn bereid belang te stellen in zaken die niet alleen hen maar ook andere segmenten van een gemeenschap beà?nvloeden. De huidige culturele instanties en onderwijsinstellingen geven signalen af als zou van mensen niet mogen worden verwacht dat ze zich overeenkomstig democratische idealen gedragen. Zij verwachten daarentegen van hun publiek dat het emotioneel is, dat het alleen in zichzelf belang stelt, en dat het niet nieuwsgierig en niet volwassen is.
179. In de premoderne periode hield de elite er de opvatting op na dat het publiek niet tot begrip van de grote waarheid bij machte was en diepe inzichten niet kon bevatten. De door Plato beschreven opinie van Socrates dat ’ een menigte onmogelijk wijsgerig ingesteld kan zijn ’ werd door intellectuelen uit de oudheid en de premoderne periode zelden aangevochten. De Verlichting vocht deze voorstelling van het publiek wel aan, en dat behoort tot haar belangrijkste erfgoed. De meerderheid van de verlichtingsdenkers had nog altijd een lage dunk van de verstandelijke vermogens van het publiek en meende dat het vermogen tot wetenschappelijk denken zich tot leden van de elite beperkte. Deze denkers koesterden echter ook de opvatting dat het mogelijk was de massa te onderrichten en geleidelijk te verlichten. Vanaf het midden van de 19e eeuw won het geloof aan kracht dat de elite de plicht had het volk te verlichten. Dit project werd door de moderne intellectuelen gretig omarmd en bleef de culturele elites tot de jaren ’ 70 van de vorige eeuw motiveren.
182. Het huidige culturele klimaat begunstigde eerder de ontwikkeling van een massa dan die van een publiek. Discussie en debat worden vaak als vijandige en schadelijke activiteiten voorgesteld. Door de toegenomen scepsis en het toegenomen cultuurrelativisme wordt de waarde van het strijden over ideeën in twijfel getrokken.
208. De huidige cultuur spoort ons voortdurend aan tot volgzaamheid jegens een verbijsterende hoeveelheid verschillende relatiedeskundigen. Opvoedingscoaches, make-overgoeroes en supernanny’s bezitten blijkbaar het gezag om ons te kunnen vertellen hoe we moeten leven. Zelfs de Blairs zijn gehoorzaam aan hun lifestyle-goeroe. Wanneer de Britse premier en zijn gezinsleden iemand in dienst nemen die hun vertelt hoe ze zich moeten kleden, hoe ze moeten sporten en ontspannen en wat ze moeten eten, zijn we getuige van de opkomst van een nieuwe vorm van gezag.(...)
Helaas is het vroegere gezag door een veel slechtere versie vervangen, namelijk het niet-erkende gezag van een ongelijksoortige groep professionals, reclamemakers, beroemdheden en culturele ondernemers. Dit is een groep die geen missie, doel of coherent wereldbeeld heeft. Deze lieden kunnen ons veel vertellen over de deugden van sociale integratie, maar weinig over datgene waarin mensen moeten worden geà?ntegreerd. Zij zijn bedreven in de ondermijning van het erfgoed van het verleden, maar minder bedreven in het scheppen van een alternatieve bron van gezag. Hun voornaamste verworvenheid is dat ze conventionele vormen van gezag in twijfel hebben getrokken en ons culturele en intellectuele leven aan verdomming hebben onderworpen. Zijn geen vooruitgang te bieden, maar intellectuele en culturele stagnatie.
Is er dan een alternatief? Dat is nog maar de vraag.
Ik blijf een voorstander van een voorzichtige modulatie vanuit een sociale economie vooral in en om het (groot-) stedelijk weefsel zoals Riccardo Petrella dit ooit grondig heeft onderbouwd.
Dat de huidige botsing der beschavingen zoals ze door Mike Davis in Planet of the Slums worden omschreven, nieuwe verzetshaarden, structuren en ideologieën zal creëren, is evident. Mensen blijven hoe dan ook, bezige beestjes die elkaar '? in het nauw gedreven - behoorlijk bloeddorstig naar het leven kunnen staan.
Het patrimonium dat in Europa de voorbije millennia werd opgebouwd is gigantisch, variabel, polytheà?stisch, multicultureel, relativerend en neigt tot een eigen dynamiek, mede door het geografische quilting fenomeen waardoor er nergens ter wereld een variabeler en uitgestrekter lappendeken tot ontwikkeling is gekomen en waar volkeren elkaar niet meer direct naar het leven blijken te staan en een illusie van eigenheid kunnen blijven koesteren..
Om dit potentieel aan creativiteit, energie, genen en theater met een minimum aan menselijk leed te onderhouden, is een sociale economie onontbeerlijk: alle economische sectoren die een rol spelen in dit onderhoud dienen bemand door ieder naar vermogen en ieder naar behoefte of verlangen, van gezondheidszorg over onderwijs tot administratie, mobiliteit en dissidente kunst al naargelang de fluctuerende visies en noden. Er zijn dan geen vervangingsinkomens nodig, laat staan leeflonen. Passief receptief consumentisme bestaat dan niet langer, lepreus besmettelijk noch generationeel overdraagbaar. Iedereen draagt op een of andere manier bij aan die maatschappelijke meerwaarde, naar vermogen en behoefte. Het houdt een veilig en vruchtbaar vangnet waarboven de spanningen en tegenstellingen vrolijk tieren.Misschien is dat de toepassing van wat Calasso profetisch duidt: de maatschappij is het subject geworden, dat boven alle subjecten is verheven en waarvan het welzijn alles rechtvaardigt.
En dan wordt het sociale weer religieus en hebben wij onze nieuwe god geschapen'?
Roberto Calasso, De literatuur en de goden, p. 123.
Het is alsof er, zodra het web dat de maatschappij weeft zo dicht wordt, dat het hele hemelgewelf is afgedekt en tegelijkertijd steeds onverbloemder een cultus voor zichzelf opeist, een secte van dwarsliggers de kop opsteekt, waarvan sommige leden zwijgzaam en andere zeer luidruchtig zijn, maar allemaal even standvastig in hun afwijzing. En heus niet omdat ze een andere cultus trouw moesten blijven, maar omdat hun perceptie van de godheid zo intens was dat die niet eens een naam hoefde te hebben, en zo haarscherp dat ze zich instinctief afkeren van het giftige conterfeitsel dat het Grote Beest van de maatschappij – volgens de definitie van Plato – zo ijverig en met zo'n angstaanjagend machtsvertoon van zichzelf schiep. In dat opzicht is er vanaf Hà?lderlin tot nu toe niets veranderd behalve dat de dominante rol van de maatschappij tegenwoordig zo allesomvattend is dat ze volstrekt vanzelfsprekend lijkt. Dat is haar grootste triomf, zoals de duivel er uiteindelijk naar streeft iedereen ervan te overtuigen dat hij niet bestaat.
In een eeuw die zo op haar grondvesten schudde als de 19e, zou de gebeurtenis die alle andere samenvat onopgemerkt passeren: de pseudomorfose van het religieuze naar het sociale. Dat bleek niet zozeer uit Durkheims uitspraak 'Het religieuze is het sociale', maar vooral uit het feit dat die zin van de ene dag op de andere ook doodgewoon klonk. In de loop van die eeuw had niet het religieuze nieuwe territoria buiten de liturgie en de cultus veroverd, zoals Victor Hugo en tal van anderen in diens voetsporen beweerden, maar het sociale, dat gaandeweg steeds grotere terreinen van het religieuze had bezet en geannexeerd, door het eerst in te kapselen, en vervolgens in door te sijpelen tot er een ongezond mengsel ontstond, en het ten slotte te verzwelgen. Wat uiteindelijk overbleef was de naakte maatschappij, maar wel bekleed met al het gezag dat ze van het religieuze had geërfd door dat open te breken. In de 20e eeuw zal ze haar grootste triomf vieren. De maatschappelijke theologie ontdoet zich van alle knellende banden en toont onbeschaamd haar ware aard: tautologisch, op publiciteit belust. De kracht waarmee totalitaire regimes botsen is alleen verklaarbaar als we toegeven dat het begrip 'maatschappij' zich een ongehoorde macht heeft aangemeten, een macht die aanvankelijk het religieuze toekwam. Het gevolg daarvan zijn liturgieën in stadions, positieve helden, vruchtbare moederdieren, slachtingen. Anti-maatschappelijk zijn zal worden gelijkgesteld aan de zonde tegen de Heilige Geest. Of ras of klasse als voorwendsel wordt aangevoerd, de reden om de vijand te elimineren blijft uiteindelijk dezelfde: het gaat altijd weer om personen die schadelijk zouden zijn voor de maatschappij. De maatschappij is het subject dat boven alle subjecten is verheven en waarvan het welzijn alles rechtvaardigt. In eerste instantie neemt de maatschappij haar toevlucht tot de plechtstatige taal die ze onbeschaamd van het religieuze leent (het offer voor het vaderland), maar gaandeweg spreekt ze steeds onverbloemder uit naam van het functioneren van zichzelf, dat het uitschakelen van elk storend element vereist.(..)
Eigenlijk zijn alleen de schrijvers zelf in staat hun geheime werkplaatsen voor ons te openen.
19 augustus 2007 at 00:20
[...] Furedi onderzocht in zijn boekje 'Waar zijn de intellectuelen?' reeds grondig dit fenomeen van infantilisering: '?Het type bevestigend gedrag dat volgens [...]
9 september 2007 at 17:34
[...] Frank Furedi, Waar zijn de intellectuelen? [...]