Over helder taalgebruik bij Vlaamse schrijvers, vroeger en later
Over helder taalgebruik bij Vlaamse schrijvers, vroeger en later
Vader en dochter versus De Liereman
Adelheid Ceulemans in Magazine Universiteit Antwerpen 08.2013 :
“Theodoor Van Rijswijck schreef bovenal voor collega-Literatoren en niét voor het arme volk, zoals nu wordt beweerd. “
Een geheim genootschap, dat geleid werd door Van Rijswijck, was de Sint-Luybrecht- gilde. Tijdens je onderzoek herontdekte je van dat genootschap een album met daarin een vijftigtal ‘obscene, scatologische, en pornografische gedichten’. Hoe heb je dat manuscript gevonden?
Adelheid Ceulemans: Heel toevallig. Ik was in de leeszaal van het Letterenhuis om docu- mentatie over Van Rijswijck door te nemen en plots schoof de archivaris, nadat hij gehoord had over mijn onderzoek, dat album onder mijn neus. Het had een ander referentienummer dan de map- pen die ik had opgevraagd, dus ik weet niet of ik er zonder hem op was gestoten. Later leerde ik dat er ongeveer vijf andere auteurs naar dat album verwijzen, maar in het puriteinse Vlaanderen van de late negentiende eeuw en later, gingen ze daar nooit in detail op in. De Luybrechtactiviteiten en gedichten van Van Rijswijck werden zoveel mogelijk weggemoffeld, want die zouden zijn reputatie als volks dichter natuurlijk schaden.
Iedereen heeft de parel laten liggen?
Adelheid: Zoiets, ja. (lacht) Jan Lampo, een historicus die in het Letterenhuis werkt, heeft er onlangs wel een kort journalistiek stukje over geschreven. De primeur was dus voor hem. Nu eerlijk? ik ben een kind van mijn tijd, maar Van Rijswijck ging toen écht wel ver. (Adelheld bladert in het vuistdikke boek dat voor haar ligt, en citeert luttele seconden later:
Wy leuren en steuren
Met klooten en prut,
En byten en schyten
Op Bisschop en But.
Wy tikken en pikken
Op hoer en makrel,
En kakken en hakken
Op luiskul Legrel.
Wy zwieren en tieren
En wenschen Legrel,
Met pooten en ktooten
Int’ diepste der Hel.
Het album bewijst dat Van Rijswijck er naast zijn leven als deftige klerk en echtgenoot met kinderen, ook een ander op nahield met tabak, hoeren en jenever als hoofdingrediënten. Heeft het ook een bredere betekenis?
Adelheid: Het is, dat erken ik graag, natuurlijk een sappig succesnummer bij de Lezingen die ik geef. Het schetst ook een beeld van Antwerpen in die tijd, als neerslag van het Liederlijke Leven en de nachtelijke slemppartijen van literatoren in cafés als De Faem en Het Zwart Peerd. Maar de dichtbundel is meer dan pure porno. Hij zit vol dubbele bodems, humor en ironie, en bevat bovenal scherpe maatschappijkritiek. Luiskul Legrel in het gedicht dat ik citeerde, is bijvoorbeeld een referentie naar Gérard Le Grelle, de toenmalige burgemeester van Antwerpen. Breder bekeken werpt het document een ander licht op de vroeg negentiende- eeuwse Vlaamse Literatuur. De courante opvatting daarover is dat die, net als onze cultuur, sterk achterop hinkte in Europa. Ik stel dat beeld bij. Het klopt dat de romantische poëtica later is doorgedrongen in de Vlaamse en Nederlandse literatuur dan in de Duitse, Franse en Engelse. Maar anders dan algemeen wordt aangenomen, toont de bundel aan dat het antiburgerlijke bohemianisme, met zijn losse moraal, zich ook in Vlaanderen al in de eerste helft van de negentiende eeuw ontrolt. Die liederlijke levensstijl wordt meestal gekoppeld aan fin-de-siècle-ontwikkelingen en de vroege twintigste eeuw, een figuur als Paul Van Ostaeyen bijvoorbeeld. Mijn stelling is dat het bohemianisme zich in Vlaanderen al veel vroeger voordeed. Met name in Antwerpen, gelijktijdig met Parijs.
(...) We vinden het allemaal belangrijk dat men de vroegere omwalling van Antwerpen probeert bloot te leggen. Wel, het ongekende werk van een vergeten dichter vanonder het stof halen en de betekenis ervan door- gronden, dat vind ik even belangrijk. Het leert ons iets over de maatschappij van vandaag, de politiek en onze cultuur. ik ben blij dat ik het allemaal gelezen heb, want ik heb er veel van geleerd. Hendrik Conscience bijvoorbeeld, staat te boek als de man die z’n volk leerde lezen. Maar hij had veel bewondering voor Van Rijswijck! Hij heeft een tekst over hem geschreven en hem na diens dood alle lof toegezwaaid.
Als Van Rijswijck niet zo losbandig was geweest, dan had hij langer geleefd en was hij misschien ook een literator van het formaat van Conscience geworden. Die werd tweeënzeventig, bijna dubbel zo oud als Van Rijswijck.
De dichter zelf nam het luchtig op:
“En ik heb slechts een verdriet!
Dat is dat jooksel aen mynen piet”.
(...) Op het schild van de geheime Sint-Luybrechtgilde waarvan Van Rijswijck voorzitter was, luidt de leus:
“Kort is het leven, zoet is de vreugd”
Peter Theunynck, Karel Van de Woestijne Biografie, Meulenhoff/Manteau 2010 (77-78)
Hoe is Van de Woestijnes angst voor en afkeer van seks te verklaren?
Is hij eenvoudig een kind van de victoriaanse tijd en het product van een preutse, katholieke opvoeding die alles wat met lichamelijkheid te maken had, als vies en zondig bestempelde? Die verklaring klopt grotendeels, al valt het op dat generatiegenoten van Van de Woestijne uit een vergelijkbaar milieu daar minder verkrampt mee omgingen. Denk maar aan het advies dat August Vermeylen aan Emmanuel de Bom gaf, toen de Antwerpenaar niet meer aan schrijven toekwàm doordat hij gekweld werd door een allesverzengende passie voor Clara Gaesch, een cafézangeres uit The Music Hall aan het Falconplein. Vermeylen suggereerde zijn vriend om geregeld seks te hebben, maar passie te vermijden. Praktisch gezien zag hij twee oplossingen:
1° – met een maîtresse leven, alsof men getrouwd was (ja!), maar een vrouw kiezen die zorgen kan voor al de stoffelijke, kleingeestige zaken van ‘t leven, die u helpt, u volkomen vrij laat, en u niet komt storen in uw kunstenaarswerk, en daarbij: een vrouw die geen kunstenaarsziel heeft, opdat ze op uwen geest niet ontverve. Ik geloof dat het leven dan heel regelmatig zich moet ontrollen, en dat men ‘op zijn philistersch’ veel moet kunnen werken.
Of beter nog: poep uw dienstmeid. Dat is misschien nog het zekerste, en ik ben zeer gelukkig die oplossing gevonden te hebben.
2° – Hebt ge geen dienstmeid, of kunt ge er geen schoone vinden, ga alle maanden – of alle twee maanden, ...volgens het karakter – naar ‘t bordeel. Dat zult ge cyniek vinden, maar ik ben overtuigd dat ik hier de waarheid ‘vastgegrepen’ heb.
In ieder geval, maak van het poepen een natuurlijke werking, iets zeer gewoons, als het eten en het schijten. Gewichtig.