knee compression sleeve

Er is nog zo veel dat ongezegd is. (Rutger Kopland)

Dupslog
Dupslog

Carmiggelt, Herfsttinten. (Over hand in hand en idealisme)

13 oktober 2013

 Carmiggelt, Herfsttinten. 

uit ‘Gedundrukt ’ bij Van Oorschot, 228 – Een schitterende uitgave van 100 van de mooiste verhalen van Simon Carmiggelt (1913 – 1987) die ooit in ‘De minor poet’ schreef:”  ’ Hij zag zich al gedundrukt door Van Oorschot en mompelde: ‘Ga ik dan niet teloor, God?’”

Herfsttinten over hand in hand en idealisme is waarlijk een visionair stuk van alle tijden.

Herfsttinten.

Om kwart over vier in de middag zat ik in de tram. Bij een plein was een halte met verkeerslicht, dat net rood werd. Terwijl we wachtten, keek ik naar buiten. Herfst — het schoonste seizoen van het park. De bomen stonden in bewogen kleuren te sterven.

‘Ik zal mooi doodgaan, als een vlammend vuur; schreef Willem Kloos, de vergeten dichter die ons ééns weer te binnen schieten zal.

Op de brede stoep stond een klasje van een Amsterdamse kleuterschool net als wij te wachten op groen licht. Zowat vijfentwintig kinderen, mild doch competent geregeerd door twee juffrouwen. De kleuters waren opgesteld in rijtjes van vijf, hand in hand, en ze vormden een staalkaart van kleuren en rassen.

Vooraan stond een zeer luttele Chinees, ingeklemd tussen een vlasblond ventje en een drie turven hoge Hindoestaan met het gezicht van een engel in opleiding. Daarachter hadden twee oer-Hollandse meisjes zich innig verstrengeld met een creoolse, wier gezichtje voornamelijk bestond uit lach en witte tanden. Een aan de zijkant bungelend jochie leek me Marokkaans van herkomst en keek ver van huis. Hij werd bemoederd door een roodharig meisje met veel sproeten, dat al vroeg dik was.

Uit een oogpunt van onderwijs zal zo’n bonte collectie wel heel wat problemen opleveren. Maar als je er, op een herfstmiddag, naar kijkt, wordt je gevoel te mooi om waar te zijn, omdat ze nog zo idyllisch bij elkaar staan.

‘Dat verandert’, grinnikt de duivel in je.

Ja, dat zal wel. Maar nu is er — om zo te zien — nog niets anders aan de hand dan elkaar. Hoe zou je nu kunnen bevorderen dat het zo blijft?

‘Dat kun je niet bevorderen’, zegt de duivel weer.

Maar mijn betere ik bepeinst het toch. Misschien moet je ze inprenten dat ze zich nooit mogen inlaten met enigerlei edel denkbeeld.

‘Kinderen, wacht je voor iedere vorm van idealisme in groepsverband’.

Want alle mooie gedachten die de mensen kunnen bezielen lopen immers uit op bloed en tranen. Gewone misdadigers zijn eigenlijk de lammeren op deze aarde. Ze moorden wel maar ze doen het — als ze tenminste niet gek zijn — meestal tamelijk efficiënt . Hun weerzinwekkendste wandaden vallen in het niet vergeleken bij de volstrekt onlesbare bloeddorst der idealisten.

Die roeien, zolang de geschiedenis wordt geschreven, mensen op monsterlijk grote schaal uit, want ze hebben een inspirerende droom voor ogen: een betere wereld.

Zelfs Hitler wilde dat.

En de idealisten die tegen hem waren (Bravo!), wreven zich tijdens de oorlog blij in de handen als ze het gebrom hoorden van de bommenwerpers die ’s nachts overvliegen om de Duitse steden te gaan platgooien.

‘Hoor je ze?’ zeiden we dan verlekkerd tegen elkaar.

Ook wij wilden een betere wereld. Maar er moest eerst nog wat bloed vloeien — onvermijdelijk.

Buiten rukte het kleuterklasje op tot de stoeprand. Hand in hand, kameraden. Natuurlijk is het onmogelijk kinderen te leren dat ze zich nooit moeten bemoeien met ideeën. Over een paar jaar krijgen ze op school maatschappijleer van een brave jongen die vermoedt dat hij ze opvoedt tot ‘kritische mensen’ door ze zijn opvattingen bij te brengen. Ongetwijfeld mooie opvattingen. Maar zonder wapens zal het toch helaas niet helemaal gaan, jongens en meisjes. Want de ene groep heeft nu eenmaal meer gelijk dan de andere groep. Dus er zal wél wat moeten worden gevochten. Het doel is uiteindelijk een betere wereld, zie je?

Maar dat komt later pas. Nu steken ze nog eensgezind over, hand in hand, voorzichtig breekbaar. Zwart, bruin, beige, wit.

In de moede herfstkleuren van Willem Kloos, die het indertijd zo treffend schreef:

De bomen dorren in het laat seizoen,

En wachten roerloos den nabijen winter.

Wat is dat alles stil, doodstil… ik vind er

Mijn eigen leven in, dat heen gaat spoên.

Reacties graag naar mailadres.