vrt deredactie.be blog: De kronkelweg naar Rome
De kronkelweg naar Rome
Een lange afdaling over een gammele landweg leek me te gevaarlijk voor mijn zwaarbeladen fietstrein en dus reed ik langs de strada statale door een grote industriezone. De helft van de gebouwen bood ruimte aan uitbundig onkruid op lege parkings. De andere helft had iets met stenen: kappen, zagen, vermalen, polieren. Kunstzinnige ateliers presenteerden aan de passant dansende dolfijnen en naakte dames die zich begoten met waterkruiken. Ik leek wel te hallucineren.
Marilyn
Dus in arren moede het eerste benzinestation opgedraaid voor water en koelte. Op een bruine skaien zetel met uitpuilende voering bestudeerde een hoogbejaarde man met
levervlekken mijn afstijgen. Hij knikte joviaal.
Ik stormde de bar binnen waar het wat koeler leek tot ik de dienster achter de toog zag. Struis met aangedikte rode lippen, een poker-face, een lange platinablonde pruik en een tenorstem
boven haar borsten die sonoor mee trilden. Ze repliceerde krachtig op flemende vragen van een rat met een zwarte bril die haar zowat met zijn kin op de blinkende formica toog lag aan te staren. Ze had eindeloos lange nagels in groene glitter en geen kouwe koffie, maar wel koud water.
Intussen was ik voldoende in beeld opdat ze mij bezorgd voorstelde een koffieshake te maken met ijsblokjes. En dan nog een fles spuitwater uit de koelkast. Haar verfrissing verhelderde ook mijn blik. De tatoeages van engelenvleugels op haar bovenrug waren nog prominent, die op haar armen gekrompen door het rimpelen van haar huid.
De hele bar bleek behangen met affiches van Marilyn Monroe. Aan de kassa hing de waaier foto’s van haar jongere zelf gesigneerd met ‘Marilyn’. Achteraan onder een bleirende flatscreen verstilde de huiskamersfeer met een oude man over een krant gebogen terwijl la mamma pontificaal zat tebreien binnen de gekoesterde microkosmos. Opa buiten op de bank en de resterende zoon aan de benzinepompen.
Jeugdige ritmiek
Bij mijn vertrek vroeg ik kraantjeswater voor mijn bidon. Ik kreeg galant ijsblokjes toe. Terwijl de rat continu aan haar gepruikte kop zat te zagen en haar simulatie van interesse niet bleek vol te houden, gebruikte ze mijn leed en zweet om hem even te onderbreken voor de verzorging van mijn bidon. Geen soigneur zou het beter hebben gekund dan zij die zo taalde naar behagen.
Mijn hallucinaties leken voorbij. Maar de hitte niet. Bij het bestijgen van mijn rijwiel zat de ouwe nonno nog steeds met open mond naar mijn fietstrein te staren. Hij leek uit op het waarheen, waar vandaan, waarom. Ik kon alleen nog ‘Roma’ uitbrengen waarna hij voor zich uit mijn reisdoel bleef herhalen in telkens een andere toonaard.
Die nacht waren de muren in de omgebouwde stallen van een sjieke Agriturismo erg dun. Het gebalk van stamboekezels waarmee gefokt werd voor het vlees van de veulens en het gekrijs
van pauwen om regen werd gelardeerd met ritmisch gebonk van een bedhoofd tegen de muur. Maar liefst drie sessies kort na elkaar na de eerste match van de Azzurri in Brazilië. Tegen de ochtend aan werd ik nogmaals gewekt door het gebonk. Dit keer was het trager en langduriger en werden pauwen en ezels opgeschrikt door een luide schreeuw uit de verbouwde stallen. Gelukkig geniet de Italiaanse jeugd nog volop van eigenliefde in haar dromen.
Bermmaaiers
Treurig oogt ’s ochtends het verbeten genot waarmee figuren met vizier en gele oordoppen motormaaiers hanteren. Vroeger sloeg men ook in Italie de hand aan de zeis of de pik. Liefdevol gehaard en gewet. De maaier zette zich in spreidstand rechtop en met het zingende blad sneed hij sierlijk grassen, onkruid en bloemen die in de voet geknakt werden afgelegd. Met schouders en bovenrug een Manetachtige serpentine draaiend kon je met zo’n zeis teder en ruisend snijden. De zeis was genadig voor de planten en ook voor de rug van de maaier. Gemeentelijke en private bosmaaiers zijn een aanfluiting van beschaving. Het razende lawaai, de wegspringende steentjes en de uitzinnige destructie van alle plantjes door een geselende plastiek draad laat een spoor van groene smurrie getuigen van hun nietsontziende brutaliteit.
Historische straten en pleinen ontberen dan weer bomen en schaduw. In die stenen woestijnen drukt de zinderende hitte van de middag als lood. Niet alleen in Italiaanse renaissancesteden.
Het lijkt wel besmettelijk hoe dat verlangen naar scherpe lijnen tussen licht en donker ook Vlaamse pleinarchitecten heeft aangetast. Minstens in de Kempen waar schaduwrijk groen plaats moet ruimen voor dure pronksalons die iedereen probeert te mijden. Van ontmoetingsplaats wordt de openbare ruimte een lege staalkaart van gevelarchitectuur.
‘La Città Ideale’ is een dwingende fata morgana: nacht in de middag.
In ‘Ali en Nino’ schreef Kurban Saïd reeds: ‘Misschien bestaat er slechts één juiste indeling van de mensen: in bosmensen en woestijnmensen. Het bos is vol vragen. Alleen de woestijn vraagt niets, geeft niets en belooft niets. De woestijnmens heeft slechts één gevoel en kent slechts één waarheid. De bosmens heeft vele gezichten. De fanaticus komt van de woestijn, de scheppende
mens van het bos.’
Prelaat
De antieke bibliotheek La Malatestiana van Cesena is trots op de Unesco titel van Werelderfgoed. Rondleidingen worden druk bezocht door dames en heren op leeftijd – dus nog veel ouder dan ik – en in een ietwat andere outfit. Een van de dames van het selecte groepje dat ik mocht vervoegen voor mijn vijf euro kreeg een prikkelhoest van mijn bijeen gefietste aura. De begeleidende prelaat
gaf me ruimhartig een hand ter verwelkoming. Ook al had ik mijn fietshandschoenen aangehouden wegens lastig af te stropen. Vermits ze de vingertoppen vrij laten hoef ik ze
nauwelijks nog af te leggen tenzij bij een waterkraan of bij het smeren van UV bescherming. De monsignore onderhield met zwier zilvergrijze dames van betere katholieken huize en een wat
vertwijfelde man op hoge leeftijd. Met de fiets van Vlaanderen naar Rome, dat maakte wel indruk. Vooral gezien de ernst van de zonden die een dergelijke penitentiële bedevaart noodzakelijk
maakten. Hij vroeg me of ik een prelaat uit het Brugse kende. Helaas was ik niet gelovig, maar wel geïnteresseerd aan kerk en religie. Dat was toch wel een schok.
Maar ik kon iets zeggen over de miniatuurkunst van de gebroeders van Limburg uit Nijmegen met de ‘Très Riches Heures du duc de Berry’ en die kende de oude man ook, en bijgevolg werd mijn zondig ongeloof en fietsersoutfit met de mantel van de kenners toegedekt. Aldus begon de prelaat – kunstig goud met een robijn aan de vinger en een minstens honderd gram gouden ‘IHS’ op zijn gewelfde buik – met een mooie stem de koralen die voorlagen op de gedigitaliseerde lezenaar te zingen. Hij genoot van zijn sonore resonantie in de enorme zaal. De dames ook. Hij leek alle serieuze en dus Italiaanse pausen van de laatste honderd jaar zowat
persoonlijk gekend te hebben en vertelde bij die van de streek enkele gesmaakte anekdotes die mij ontgingen, behalve die over Pius de zoveelste die soberheid aanhing en stelde ‘Si pranzo, no
cena!’ Al was ook hij daarvan geen liefhebber.
Het totemdier van de Malatesta clan – een Indische olifant wegens geheugen en volharding – troonde boven de indrukwekkende leeszaal met lange rijen lezenaars waaronder belangrijke te consulteren boeken aan de ketting. Licht langs links en rechts en een groot rozet voor de gang in het midden. Fascinerend hoe de Malatesta familie er toch maar mooi in geslaagd is met zo’n naam de intellectuele wereld van eeuwen te verleiden en de loef af te steken. Zelfs met hun cartografie probeerden ze het probleem van de wassende kaart in het platte vlak een oplossing te geven.
Mijn fiets-gps zou er nog wel bij varen.
Roma Termini
Op voorwaarde dat de op booking vermelde adressen van overnachtingsplaatsen correct werden aangemeld vindt mijn Garmin probleemloos de weg. Omdat de naam van Spoleto commercieel mooier klinkt dan Cortaccione, werd ook ik verleid tot een hotel waarvan het opgegeven adres op een snelwegviaduct bleek te liggen. Bij wegdeemsterende batterijen bood een jonge pompbediende gelukkig redding. De Via Flaminia naar Rome had een tunnel die fietsers naar Terni op het oude steile stuk dienden te ronden en vermits vanaf Narni nog veel klimmersvreugde tot Rome opteerde ik – na een droeve nacht in het hotel dat net door een ietwat anarchistische coöperatie was overgenomen – meteen voor de trein naar Termini.
In Italië kan je voor vijf euro extra blijkbaar overal je fiets meenemen. Meer nog, de vriendelijke stationschef van Spoleto zou bellen om te weten in welke wagon ik terecht kon voor de snelle trein van Ancona naar Roma Termini. Gelukkig vertrok die ook nog eens op spoor 1 waardoor ingewikkelde toestanden om op het juiste perron te geraken mij bespaard bleven. Tegen de aankomst van de trein liet de chef weten dat het de laatste wagon was. Dus ik naar het einde van spoor 1 waar twee schattige novicen in een grijze voddige pij met blote voeten op sandalen hun aardse schoonheid probeerden te verbergen onderwijl op echte iPhones sms’end. Ik was er helemaal klaar voor wanneer de ene non haar zuster en mij verontwaardigd porde met de mededeling dat de trein voor Rome op spoor 2 zou stoppen. Het had iets van ‘Les vacances de monsieur Hulot‘: iedereen door de smalle ondersteek naar spoor 2. Als laatste de reiziger met fiets en zware bagagetrein.
Het spoorwegpersoneel dat op de perrons borden verving door exact dezelfde borden dat je niet over de sporen mag voor perronwissels, maar dan nu in een versie op inoxpalen, hielp me mijn hele hebben en houden inladen. De tunnels, het landschap en het regenweer onderweg bevestigden mijn keuze voor de trein in dit laatste stuk naar de Eeuwige Stad. Het vlakke gedeelte tussen Terni en Narni was de moeite niet wegens monotone nieuwbouw na de bombardementen van de tweede werelddoorlog en verder enorme industriezones.
In Roma Termini eindigde de trein op het meest achterlijke spoor, dus een halve kilometer lopen eer ik uit het station was. Ik heb me daar aan de noordkant tussen de pakjesbedelers, dealers en
Somalische dames helemaal opgetuigd voor de trip naar de Centrale Montemartini waar ik voor de derde keer de Polyhymnia zou bezoeken.
De Via Merulana
De gps voerde me wel langs de Piazza Vittorio Emanuele midden Chinatown waar ik vijftien jaar geleden met de kinderen nog via Best Western geld moest beuren omdat de Italiaanse
bankautomaten toen zo mogelijk nog slechter werkten en mijn kaart niet wilden herkennen. Ik herinnerde me de merkwaardige tocht door een quasi uitsluitend Zwart-Aziatische buurt. Nu huizen
er meer Indiërs en Pakistani. En zo stond ik plots alleen met mijn fiets op de Via Merulana waar we toen logeerden niet ver van een museum van vooral Afghaanse kunst.
Op die Via Merulana was het een verschrikkelijke herrie van mensen die vanuit open autoraampjes de file van de nodige commentaar voorzagen. Een camionette liet mij toeterend oversteken en bijna werd ik gepakt door een halve gare die met zijn brullende moto voorbijstak maar mij niet had verwacht. Hij slingerde vervaarlijk bij het ontwijken. Een getier en gevloek in regel volgde, waarvoor ik de chauffeurs zeer heb bedankt.
Frans Denissen leek niet voor niets Carlo Emilio Gadda te hebben vertaald als ‘Die gore klerezooi in de Via Merulana‘.
Vandaar via een raar gps-parcours tegen het verkeer in – zonder overzichtskaart op de tast als het ware – langs het Colosseum naar de Pyramide van Cestius. Langsheen de Cimitero Accatolico naar de via Ostiense 106 alwaar de Centrale Montemartini staat.
Polimnia
In deze oude elektriciteitscentrale staat het modernste beeld van de Capitolijnse Musea, wellicht van de hele klassieke oudheid. De manier waarop dit meisje als de muze Polimnia afgebeeld werd, is adembenemend. De jonge vrouw leunt in haar stola met haar kin op haar vuist waarbij ze met de elleboog steunt op een abstracte boomstam. Ze denkt na, open en vrij maar behoedzaam en ook wel terughoudend in haar hunker naar schoonheid.
Toen ik dit beeld voor het eerst zag, werd ik niet alleen door de omgeving maar vooral door haar houding omver geblazen. Dat mensen toen een dergelijke beeld konden en durfden maken,
bestellen, betalen en nadien voor de komende barbaren verborgen als hun kostbaarste bezit, blijft mij verbazen. Wegens voor de derde keer op bezoek bij deze Polimnia, nu met de fiets vanuit België, verleende de stad Rome in hoofde van de loketbediende mij een gratis ticket.
Ik ben eerst uitgebreid naar de propere toiletten geweest om mij mentaal en fysiek te fatsoeneren voor deze lang verbeide ontmoeting. Eerst heb ik uitgebreid de kelderverdieping gedaan. Nu zag ik de link die de Capitolijnse Musea leggen met hun reservestukken en de industriële archeologie van dieselturbines die Franco Tossi uit Legnano destijds installeerde voor stroom en licht in de Eeuwige Stad. Witmarmeren beelden zonder actuele functie versus zwart, nutteloos geworden
gietijzer en staal. Zachtjes ben ik naar boven gegaan, naar de zaal van de beelden. Ik heb niet naar de Polyhymnia gekeken, ik hield mijn blik afgewend en ben eerst alle andere beelden langs geweest en heb ook veel foto’s gemaakt. Maar er was een gids met een grote Italiaanse school aan een rondleiding bezig, en dus moest ik wel, voor zij om haar heen zouden
dringen.
Ze was er nog steeds en precies zoals ze in mijn herinnering bestond: na tweeduizend jaar en tweeduizend kilometer een van de meest menselijke beelden uit de oudheid. Hoe men zo lang geleden schoonheid herkende in dit van oorsprong Griekse beeld en de indruk die zij vandaag op ons maakt. Hoe ze mij telkens weer verrast, verwondert en verleidt.
En hoe wie haar in huis had, haar schoonheid probeerde te verbergen voor de barbaren die naar Rome optrokken. Hoe dit witmarmeren beeld bijna zeventien eeuwen in een afgesloten kelderruimte voor zich uit staarde omdat wie haar verstopte, gevlucht, vermoord of dood was en dus niemand na een generatie nog van haar bestaan afwist. De herinnering aan haar stierf met wie haar ooit zag en lief heeft gehad. Van zoiets smelt ik nog steeds.
Daarna ben ik behoedzaam de rest van het museum langsgegaan achter een groep Amerikaanse studenten met een verstandige lerares. Het was allemaal nog veel mooier dan ooit tevoren, vooral omdat ik er uiteindelijk eens echt tijd voor kon nemen. Alleen met mijn herinneringen en de tijdeloze schoonheid van deze Polimnia. Geruststellend ondanks de barbaren, tenminste voor mensen die bereid zijn zichzelf te blijven bevragen over wie ze zijn, waar ze vandaan komen en waar wie na hen komt, mogelijk eindigen zal.
Caminante, no hay camino.
Reiziger, jouw voetsporen
zijn de weg en niets meer;
Reiziger, er is geen weg,
die maak je door jouw stappen.
Gaandeweg ontstaat het pad,
en kijk je om dan zie je de weg
die je nooit meer zal gaan.
Reiziger, er is geen weg
alleen schuimsporen op zee.
Antonio Machado