vrt deredactie.be – blog: In de ban van de Romeinse ring
Met mijn voorkeur ’fietspaden’ kwam ik na veel keren en draaien op Romeinse straten richting Ostia aan de zuidelijke oever van de Tiber terecht. Deze had me als een genereus beekje van lang boven de ’Verrijzenis’ van Piero della Francesca in Sansepolcro tot voorbij Perugia van haalbare hellingen voorzien. Na Rome wordt het heilzame water al twee millennia lang een Styx met dodelijke dampen en ziektekiemen. Ergens moest een of andere Charon mij toch veilig over dit open riool kunnen tillen.
Vuil, lelijk en gemeen
Een brug van een Romeinse binnenring voert de eenzame fietser langs de stapvoets rijdende file van walmende diesel naar een gistend stort. Jonge vrouwen – meisjes nog in smerig verbleekte kleren – dwalen apathisch heen en weer met kinder- en winkelwagentjes langs wegwerpspuiten en gebruikte condooms tussen troosteloze appartementsblokken en een supermarkt beneden. Het heeft iets van Ettore Scola’s ’Brutti, sporchi e cattivi’. Zij het dat in deze film uit 1976 de bewoners van de sloppenwijk ’Trionfale’ nog dromen door het fenomenale uitzicht over de Eeuwige Stad en een uitkering voor het verlies van een oog.
Achter het ad-hocstort eindigt een splinternieuw fietspad dat me weliswaar voor een nieuwe poging terug naar de stad leidt. Van op de hoge berm zie ik een enorm onweer opbouwen in het zuidoosten achter de EUR wijk van de Wereldtentoonstelling in 1937. Tussen het lijkbleke Colosseo Quadrato – waarop Mussolini’s ode aan ’Un popolo di poeti di artisti di eroi / di santi di pensatori di scienziati / di navigatori di trasmigratori’ – en de vaalwitte Basilica dei Santi Pietro e Paolo is de hemel zwart met flitsende bliksems aan de verre randen.
In een nieuwe poging om voor de storm uit de ringen van Rome te breken naar het noorden duik ik in de drukkende vochtigheid van desolate straten met schotelantennes en autowrakken, al dan niet uitgebrand. Aan de uitpuilende vuilcontainers schrikken schurftige honden van mijn krijsende remmen. De achterkant van de beruchte Magliana wijk lijkt nog in alles op de municipio waar ’La banda della Magliana’ goed vijfendertig jaar geleden haar Romanzo Criminale begon.
Gelukkig ogen de doorgaande wegen vandaag beter. Maar ook zij drijven me weer naar de ring over de Tiber. Aan de zuidkant vind ik dan toch een verloren vervolg op het mooie fietspad naar de kust bij Ostia. De logica van Italiaanse fietsurbanisatie – onderbroken stroken zonder zinnig verband – wordt hier reusachtig uitvergroot. De randbegroeiing overwoekert ruim de helft van de rood geasfalteerde fietsweg. Een late slang geniet nog van de opgeslagen warmte tot ze mij voelt naderen.
Rijden op de hoge zomerdijk biedt een ruim panorama over de oude voorstad met verlaten industriële ruïnes en vervallen ’latifundia’. Op het hele traject rijdt slechts één fietser in blitse outfit mij tegemoet, met een rotvaart. Het ruisende riet schuurt langs onze schenen. De Romeinse beau monde lijkt nog lang niet aan de fiets, ook niet voor de show.
Circonvalliazione
Het wordt duister op volle middag met dikke druppels als ik aan het einde nog onder een pergola tussen het gespreide afval wil schuilen. De gps weet het blijkbaar niet meer en leidt me in bochten op de buitenring naar een laterale brug die ik in de gutsende regen maar liever verlaat. Ik leid mijn fiets met bagagetrein moeizaam achteruit tegen het trage verkeer in om onder de brug zelf te gaan schuilen. Het giet en het wordt steeds erger met toornig gerommel dat het verkeer overstemt. Beneden staat een lege auto verdacht te wezen. Er komt er nog een aan, een grote met een heer in pak met das aan het stuur en een erg luchtig geklede zwarte dame. Maar hij rijdt weg als ik blijf staan tussen de gebruikte condooms en de gore afvalverzameling.
Met het water dat nu in golvende gordijnen van de circonvallazione-bruggen naar beneden stort, spoelt het vuil richting rietbossen rond de reusachtige pijlers. Ik zoek voor mijn voeten een hogere plek en houdt mijn fietstrein recht tegen de stroom in. Na een uur of wat komen vier jonge kerels onder plastiek kappen met onduidelijke zakjes vanuit de rietbegroeiing aan het water argwanend naar de eenzame auto gelopen. Op mijn ontwapenende vraag in het Engels of ik met de fiets de brug over mag, zegt de oudste kortaf dat ik niet anders zal kunnen. Ze laden hun juten zakjes in en rijden zonder boe of bah weg. Ik sta daar drijfnat in mijn poncho en probeer de B&B uitbaatster te bereiken wegens intussen duidelijk dat ik niet voor 18 uur zal arriveren. Het is haar antwoordapparaat.
Omdat de regen van geen ophouden weet en ik toch al doorweekt ben, duw ik mijn fietstrein toch maar weer de brug op. De wat uitgedunde autostroom rijdt nu stapvoets door de enorme plassen. Langs de rand probeer ik de brug over te komen waar het enkelhoge water opspat als ik er mijn hele hebben en houden doorheen trap. Aan de overkant moet ik naar rechts een pechstrook op want 100 meter verder staat een reusachtig bord fietsers te verbieden. Daar voert deze oprit naar de grote circonvallazione rondom Roma.
Een stevige poort sluit de toegang tot de dijkweg af die aan de noordkant van de Tiber onder de brug doorloopt. Het is ook de toegang tot een manege verder in de uiterwaarden richting de kust. Naast het hek is de pechstrook afgezet met een vangrail van goed anderhalve meter hoog met extra versterking onderaan. Er is geen doorkomen aan. Fietsroutes in Rome lopen naar nergens of naar de circonvallazione als de kringen in Dantes Goddelijke Komedie.
Satyricon
Er stopt een auto, alweer. Deze keer met lichtsignalen. Ik ga er naartoe in de hoop dat hij de poort wil openmaken of mij hulp kan bieden.
Nee dus. Naast de grijzende chauffeur zit halfnaakt een slanke negerin schaapachtig te lachen. Hij wil zelfs het raampje niet openen. De ruiten van de Fiat beslaan terwijl de regen mindert en ik me gevangen voel in een gore rattenkooi. De herinnering besluipt me aan een verslag van Nederlandse fietstoeristen die enkele jaren geleden door de Carabinieri van de Circonvallazione werden geplukt. Behoudens loeiende sirenes en blauwe zwaailichten in de andere richting, merk ik niets van hulp in de trage verkeersstroom.
Omdat ik reeds lang alle hoop heb laten varen, rest me geen wanhoop meer. Gestaag voort ploeteren helpt met rustige vastheid omdat iedere weg begint met een eerste stap.Toch?
Gezien de gps suggestie van een fietspad op de noordelijke winterdijk langs de Tiber til ik eerst mijn bagagekar over de vangrails. Als ik er zelf bovenop balanceer, lukt het net. Mijn fiets is te groot en te zwaar. Mijn voorwiel draait telkens weg bij het tillen. Dus eerst alles demonteren om de naakte fiets bovenop de vangrail in evenwicht te houden onderwijl er zelf bij op klimmen om hem aan de andere kant in één beweging neer te laten. Zonder veel brokken lijkt het gelukt. De regen druilt intussen nog wat na.
De grijze figuur – naar ik nu kan inschatten van mijn leeftijd – komt uit de Fiat Doblo om opgelucht in de berm zijn water te maken en omstandig zijn broek op te hijsen. De zwarte dame blijft zitten. Al onttrekt de begroeiing de pechstrook en toegangspoort wat aan geïnteresseerde blikken, mijn fietsacrobatie lokt ’vind ik leuk’-getoeter.
Steil glijd ik naar beneden over een modderig pad onder de bruggen van de Circonvallazione langs de manege, waar het op de winterdijk verder doorloopt. Volgens de gps is er weer perspectief voor dik tien kilometer fietsweg langs de noordkant van de Tiber richting kust.
Maar wat voor kilometers. Het karspoor blijkt steeds dichter begroeid met stevig onkruid dat door de storm in vlagen is platgeslagen. Wonderwel rijdt mijn fiets met bagagekar makkelijker op deze verende mat over de uitgesleten zompige geulen.
”Op het ’einde’ van mijn levensweg
bevond ik mezelf in een donker woud
want de rechte weg was verloren gegaan.”
(vrij naar Dantes Goddelijke Komedie, De Hel, I, 1-3)
Eind goed, al goed
Het karspoor wordt alsmaar erger maar er is geen weg terug noch een pad eraf. Alle velden zijn met overvolle grachten, dreigende prikkeldraad en hoge hekken afgesloten zodat er geen uitwijken naar verre hoeven mogelijk is. Doornat en smerig van de opspattende modder heb ik nog 35 km tot mijn slaapplaats te trappen!
Ruim over de helft wordt de dijkweg wat beter berijdbaar met minder onkruid maar bredere gele plassen. Aan het einde duikt een stuk geasfalteerd naar beneden een brug onderdoor. De enkeldiepe poel van zwart slijk kan ik gelukkig op snelheid doorkomen. Gelardeerd met zwarte ’fango’ rijd ik langs alweer een gelegenheidsstort door een proletarisch kustplaatsje onder de rook van de internationale luchthaven Fiumicino die dan ook nog Leonardo da Vinci wil heten!
Vandaar op normale wegen – enfin wat heet hier normaal als de gaten in het asfalt intussen gevuld zijn met water en slijk – rijd ik de ziel uit mijn lijf met één oog op de gps én mijn batterijreserve.
Pas tegen 20 uur zou ik dank zij de iPhone van een behulpzame jogger uiteindelijk de weg naar de B&B vinden. Aan een villa met Bulgaarse nummerplaten op dure 4X4’s voor de elektronisch beveiligde poort slaan de honden aan. Vermits aanhoudend komt een vrouw kijken die me nog een halve kilometer verder verwijst naar het verlossende opschrift. Mijn batterij en gps hebben het reeds lang laten afweten. De grote stalen poort draait open en ik rijd een oude vijgenbongerd binnen met op het einde een nieuwbouwwoning in Romeinse stijl. De galerijen met zuilen in gele tufsteen rond een groot atrium met grasveld en monoliet hebben deuren en ramen in tralies met muggengaas. ’Tegen de bandieten’, zegt Sabrina mij, als ze de tuinslang gaat halen want haar man is mountainbiker en die spuit ze met al zijn spullen zo ook schoon.
Onder een peilloos blauwe hemel achter witte wolkenformaties met roze randen van Tiepolo schraap ik tussen haar nieuwsgierige honden het slijk en de plantenresten van mijn bagagekar. Dan mijn fiets en alle fluo dekzeiltjes, fietszakken, schoenen en benen met de tuinslang. Waarna een heerlijke douche in een mooie kamer. De vele verzoeken van booking om andere beoordelaars te beoordelen, laat ik aan mij voorbijgaan. Met alweer Bob Dylans ’Shelter from the storm’ op mijn iPadmini vallen mijn ogen dicht.
‘Twas in another lifetime, one of toil and blood
When blackness was a virtue and the road was full of mud
I came in from the wilderness, a creature void of form.
“Come in,” she said,
“I’ll give you shelter from the storm.”