Ook bij de nieuwe Markthal van Rotterdam is ontroering een zeldzaam goed
Ook bij de nieuwe Markthal van Rotterdam is ontroering een zeldzaam goed
”Een van de zeven engelen met de offerschalen kwam op me af en zei: ’Ik wil je laten zien hoe de grote hoer die aan talrijke waterstromen zit, veroordeeld wordt. De koningen op aarde hebben ontucht met haar gepleegd, en de mensen die op aarde leven hebben zich bedronken aan de wijn van haar ontucht.’ Ik raakte in vervoering, en hij nam mij mee naar de woestijn. Ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest vol godslasterlijke namen, met zeven koppen en tien horens. Ze droeg purperen en scharlakenrode kleren en gouden sieraden, edelstenen en parels. In haar hand had ze een gouden beker vol gruwelijkheden, al haar liederlijke wandaden, en op haar voorhoofd stond een naam met een geheime betekenis: ’Het grote Babylon, moeder van alle hoeren en van alle gruwelijkheden ter wereld’.’’
(Openbaring van Johannes, 17: 1-5).
De stad is vrouwelijk, niet alleen taalkundig
En daarom zijn steden nachtmerries voor de bedienaars van exclusieve en eenkennige religies. Vrije stadslucht biedt geborgenheid in de anonimiteit, aan de rafelige rand van pronkende luister, in de schaduw van uitdagende pracht.
Hypermoderne steden met fallische torens en spektakel-bruggen mankeren geborgenheid en identiteit. De verleidelijke spiegeling van de macht verblindt alleen onzekere jongens tot patserige dromen. Steeds weer bedrogen.
Neem nu Rotterdam en Antwerpen.
Naburige havensteden koesteren een eigen cultuur, naburige naties evenzeer. Zelfs wanneer ze zich tot een zelfde taal bekennen.
Stadscultuur of segregatie
Wie het bij onze noorderburen gemaakt heeft, probeert een pand op het land of verlaat de stad voor een Vinexwijk. Oorspronkelijk bedoeld om de druk van de sociale woonwijken weg te nemen door koopwoningen elders, blijken deze buitenwijken met dure architectuur vooral de segregatie in de oude steden te stimuleren.
Wie op de Nederlandse sociale ladder stijgt, wil vooral weg uit de stadscentra. Een succesvolle Rotterdammer weet zich geslaagd in de ogen van de ander met paarden in Brabant en een boot bij de eilanden.
Allochtone ’nieuwkomers’ volgen dit vluchtpatroon wanneer ze beter boeren. De achterblijvers zien hun wijk verder verloederen.
Wie in Vlaanderen sociale promotie maakt, kijkt eerder uit naar een stadspaleis of vergelijkbare loft. In Amsterdam wordt een tweede woonst in hoofdstedelijke grachtenpanden extra belast volgens het socialistische solidariteitsbeginsel.
Paleizen, markten en pleinen
In de Lage Landen ontstond stedelijk weefsel vooral in de middeleeuwen, inclusief spannende weeffouten. Verschillende sociale klassen woonden in elkaars buurt. Hoge heren hielden graag familie en hofhouding in of om hun stadspaleizen. Handel en ambachten vonden elkaar op markten en pleinen. Met de industrialisatie werd dit dynamisch stedelijk patroon grondig verstoord. Wie het zich kon veroorloven ontvluchtte de stinkende steden.
Vlaanderen was ooit een conglomeraat van stadstaten die hun banmijlen desnoods te vuur en te zwaard oplegden aan het platteland. Plattelanders wantrouwen steden en hun bewoners, maar wie verder wou dan purperen hei, berk en gele brem week uit naar de stad.
Progeria.
Aan de Rotte brandde het Duitse terreurbombardement op 14 mei 1940 grote gaten in het oude stedelijk weefsel.
Aan de Schelde waren de brandgaten van de V-bommen kleiner. Ze werden versteld met woningsanering en niet altijd even geslaagde nieuwbouw.
Rotterdam koos voor sociale woningbouw aan de randen en met dertig jaar fallische hoogbouw in het stadscentrum voor het Manhattan van Europa. Met als paukenslag een gestileerde zwaan over de machtige Maas en fantastische woontorens op ’Kop van Zuid’ ter sanering van de oude vervallen havenzone.
De laatste decennia verrijst in het Monaco aan de Maas een skyline van het type ’opzichtige ruitjesbroek’ tot fallussen in afwijkende vormen: gepunt, scheef, met een verschot, met weerhaken of induratio plastica van Peyronie.
Maar reeds van bij de conceptie lijden de trotse torens aan een genetisch euvel: progeria. En dat heeft meer te maken met de visie van de architecten dan met de materiaalkeuze. Misschien doen ze het er wel om: hoe sneller de aandachtshoeren in de Rotterdamse skyline versleten, hoe makkelijker de beton-, staal- en glasboeren aan de bak blijven.
Erasmusbrug
Een uitzondering op de regel blijft voor mij de Zwaan. Die straalt een tijdeloze schoonheid uit: zien en gezien worden. Wat met de selfie cultuur een heel nieuwe dimensie gekregen heeft.
Voor wie vanuit de zuidelijke wijken de Erasmusbrug nadert en in het duister wacht op de passage van een al te hoog schip spreidt de zwaan in de nachtelijke belichting haar vleugels als een reusachtige vulva. Een vrouwelijke brug als toegangspoort, niet om de stad te mijden. Langs deze brug penetreren bezoekers de stad die tuk is op selfies.
Ondanks de jaarlijkse macho-evenementen op en rond die brug over de Maas zoals de Bavaria City Racing, de Fortis Marathon, de Adidas Ladiesrun, het Ortel Zomercarnaval, de Red Bull Airrace en zelfs de Tour de France van 2010 kan dat zelfbeeld niet ontroeren.
Tussen de staalkaart aan fallussen omheen de vulva werd nu eindelijk een volwaardige ’womb’ opgetrokken, aan de Blaak.
Daar steekt sinds kort de pendant van de ’Koopgoot’ als ’Koopboog’ de ogen uit van wie de markt bezoekt. Als hoefijzer omschreven voelt het meer als een uterus waarbinnen een overdekte Markthal graag de concurrentie aangaat met overdekte markten elders: Stockholm, Barcelona, Valencia, Kopenhagen en de Criée in Antwerpen.
Baarmoeder.
De buitenkant bestaat uit een paar honderd luxe appartementen, in de ondergrond een reusachtige en dure parking, mond en kont gedekt door de grootste glas-in-netconstructie van de wereld. Het baarmoederslijmvlies is voorzien van de Hoorn des Overvloeds van Arno Coenen die op glazen panelen overvloed en verzadiging moet symboliseren: fruit, groenten, granen, vissen, bloemen en insecten. Digitaal geanimeerd op 4000 panelen van geperforeerd staal. Vele honderden Hollanders schuifelen in de ’de Sixtijnse Kapel van Rotterdam’ van hippe kraam naar cocktailbar, van pret naar prut: ’Van brood tot bananen. Van roomboter tot rozen. De vloer is voor vers’. En ongetwijfeld zullen ze dit nog lang volhouden, wegens veel bejaarden – niet alleen Nederlanders – op zoek naar bluf als vertier in wat zich graag omschrijft als ’het foodwalhalla van Nederland’.
Aan de buitenkant van de hemelse baarmoeder tussen Laurentius en Blaak moet de langste buitenmarkt van Europa aan de Binnenrotte tot de Meent op dinsdag en zaterdag klanten lokken.
Rest de vraag waarmee de last der jaren zo’n overdekte markt nog tekenen zal: glanzend patina of klonterende glitter.
Het kan hard en koud waaien aan een miezerende Blaak.
Zoek de stadsgod
Ondanks deze visuele pracht en praal slaagde de belangrijkste stad van Nederland er niet in haar burgers bij een solidaire ’multiculturele’ gemeente te betrekken.
Zolang zij de stad aan de Maas niet als hún gemeente herkennen, niet als residentie van hún godheid ervaren boven de eigen importgoden, zolang zij Feyenoord niet als hún voetbalploeg erkennen, rafelt het religieuze weefsel van de Wereldhaven. Op de een of andere manier moeten Rotterdammers zich kunnen identificeren met het groen-wit-groen blazoen van hún gemeente. Wanneer deze stad hun machtsverlangen beter bevredigt dan emotionele uitspraken over ’ons land’, ’mijn cultuur’, ’ons geloof’ kan een nieuwe coherentie ontstaan.
En dat duurt lang, generaties lang. Tot het herkomstland niet langer ’thuisland’ is. Tot tijdens de jaarlijkse vakanties heimwee klinkt naar het zelf deelachtig zijn aan de macht van de stadsgod ’bij ons in Rotterdam’.
Dat heeft de Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb (PvdA) goed begrepen. Aan hem zijn de macho evenementen van zijn voorganger – intussen justitieminister – niet besteed. Aboutaleb werkt liever in de diepte, vanuit de onderbuik van de havenstad waar de stadsgod zich ophoudt. Een van zijn grootste fans is de Antwerpse burgemeester.
’Ontroering is een zeldzaam goed, dat niet om tranen, wel om inzicht vraagt, om een besef van de eenmaligheid en kortstondigheid van jezelf evenzeer als van het voorwerp van je medelijden.’ Gerard Koolschijn bij ’Euripides – Medea & Bachanten’