De ochtenden van lijf aan lijf…in de mijn.
Het waren de ochtenden van lijf aan lijf – kruis op kont – samengedrukt staan in de liftkassen van de schacht . Twee aan twee, de breedte van een berleng of kolenwagen. Met de penetrante lookwasem van de linzensoep op de nuchtere maag van onze Anatolische arkada?lar die neersloeg op het koude ijzer van de pik in de nek van de kompel voor hen. Of de zure stank van het eerste bier boven de ranzige walm van verhitte smeerolie. Het schiep een besmuikte intimiteit in voldaan kreunende smerigheid naar woord en gebaar. Tegen beter weten in. Eenieder hoopte de post te eindigen zwetend, zwart en moe. Sommigen hunkerend naar nieuwe smerigheid. Toch minstens in de eenzaamheid van de verbeelding op ‘hotel’ of in de tobbe bij moeder de vrouw.
Herinneringen aan de NV Kolenmijnen van Beeringen bij ’Crammed into a coal mine elevator, coming up after a day of work.’ Rond 1900 in een Waalse mijn.