knee compression sleeve

Er is nog zo veel dat ongezegd is. (Rutger Kopland)

Dupslog
Dupslog

Jean Giono, De grote kudde

7 mei 2015

Jean Giono De grote kudde. uitg De Bezige Bij 2014


Jean Giono (1895-1970) is een Frans schrijver wiens boeken – hij schreef een dertigtal romans en verhalenbundels – zich meestal in de Provence afspelen. Na de Eerste Wereldoorlog, die hij met een lichte gasvergifitging overleefde, werd hij pacifist. Hij was al vroeg succesvol als schrijver, zodat hij op 34-jarige leeftijd besloot zich fulltime aan het schrijven te wijden. in 1931 verscheen van zijn hand De grote kudde, een werk dat tot zijn vroege periode wordt gerekend, en waarin al zijn grote thema’s een rol spelen: de verheerlijking van het leven, geluk, sensualiteit en de natuur.



8. Philippe Claudel


Je moet het zien, zegt Giono tegen ons. Je moet kijken. Daar dient literatuur voor. En de taal, die het mooiste linnengoed kan zijn, kan ook de bloederigste lijkwade worden. De grote kudde is geen ontmoedigend boek, ook al is het vaak vertwijfeld. De be- langrijke les van Giono luidt dat schoonheid van deze wereld is. Ze is te vinden in levende wezens, in de geluiden van de dieren, in de kleur van de heuvels vroeg in de ochtend, in de belofte van de oogst, in de wijn en de sigaren van de vriendschap, in de be- antwoorde liefde, in het heldere gemurmel van de beken en in het zware werk. En die mooie en zuivere eerste wereld, die steeds maar weer de eeuwige cyclus van gisting en belofte herhaalt, kan door de waanzin van de mens wel worden gewond en gekwetst, maar nooit worden vernietigd.



Overgeleverd aan de goedheid van de wereld


132. Bij die gelegenheden kwam hij ’s nachts niet naar de schuur terug. Olivier bleef alleen. Ze hadden nog geen versterking gekregen. Hij plakte de kaars op zijn gasmaskerblik. Hij ging slapen. Het stro lag als geëgaliseerde aarde om hem heen. Met zijn bloed probeerde hij warmte en vergetelheid te vinden. Het licht deed hij uit.


135. Ze hadden nieuwe kapotjassen en nieuwe leren spullen, en platte patroongordels, als drie leren bordjes rond hun buik. Hun rugzakken, die half uitgepakt op de grond waren gegooid, barstten van de glimmende riemen. Hun kleren waren van mooie vaalblauwe stof met rillende ruwe haartjes erop. In hun gezicht stonden de vredige dingen van het leven gekneed. Dat stond allemaalgeschreven, opgetekend in hun ogen en in hun vlees, en in de vouw bij hun mond, en in hun baardhaar en in de lijn van hun snor, die ze met het haakje van hun vinger gladstreken. Alles was erin te zien, alles wat ginds achter de heuvels bestond, de vochtigheid, de gezondheid, de kracht van het leven: de goede, dikke oudere zus die met haar worstvingers spek uit de voorraadkast haalt, de moeder die haar grijze haar achter haar oor duwt, het dochtertje in haar schoolschort dat zingt: ‘Tiereliereliere’, de echtgenote die op haar rug in bed ligt, als een bron helder water in het gras.


Het stond in hun gezicht en het was bitterder dan alsem. Ze hadden nieuwe geweren en achter hen hoorde je de vrachtwagens vol patronen ronken.

Reacties graag naar mailadres.