Portbou, Dani Karavan: Passagen Walter Benjamin (1940 – 1994 – 2007)
'Iedereen gaat dood op een manier die op hem lijkt. Sommigen in stilte, op hun tenen, anderen lopen achteruit, terwijl ze om vergiffenis of toestemming vragen. Sommigen gaan heftig discussiërend of om uitleg vragend, en sommigen banen zich vechtend en vloekend een weg erheen. Anderen omarmen hem. Sommigen sluiten hun ogen, weer anderen huilen.'
Eduardo Galeano geciteerd in Bruno Arpaia, De engel van de geschiedenis, 306
Portbou is een grens met een enorm – glas in ijzer overkapt – station, waar de Spaanse treinen noodgedwongen halt houden en met een andere spoormaat de reizigers uit de rest van Europa opwachten, meer dan een eeuw lang.
Portbou is dé grens en cultiveert op wat amechtige wijze zijn beroemdste grensganger met een traject dat hij door de Pyreneeën liep van het laatste Franse station naar het eerste Spaanse.
Walter Benjamin koos in 1940 finaal voor het definitieve einde, waarover Bruno Arpaia ‘De Engel van de geschiedenis’ schreef.
Het is goed kijken naar de toeristen, de passanten tussen strand en zee, tussen land en water, tussen hemel en aarde.
Het is even slikken bij het zien van de gammele foto’s van Walter Benjamin en de copieën van de begrafenis- en schouwingskosten in het Centro Civico waar autochtone bejaarden een kaartje leggen en een pijp roken.
Het is vertwijfeld dwalen doorheen het stadje van het enorme station naar de begraafplaats waar hij wegens te weinig grafgeld na 5 jaar werd opgegraven en in de kuil van de anonieme armen werd gegooid.
Het huidige grafmonument – naar joodse traditie overdekt met keitjes – dekt dus alleen de illusie, en die is bijzonder aangrijpend en beklijvend voor wie doorheen het monument van Dani Karavan stapt in ‘Passagen’ (1994) en finaal geconfronteerd wordt met de tekst op de door vandalen beschadigde glasplaat:
'?Schwerer ist es das Gedà?chtnis der Namenlosen zu ehren als das der Berühmten. Dem Gedà?chtnis der Namenlosen ist die historische Konstruktion geweiht.'?
(Walter Benjamin, Gesammelte Schriften, I, S. 1241)
‘Al kort na de eerste wereldoorlog bekritiseerde Benjamin die tendens in bewoordingen die niets aan actualiteit hebben ingeboet toen hij de verhouding tussen wetgevende en uitvoerende macht voorstelde als die tussen rechtscheppend en rechthandhavend geweld:
“Verdwijnt het bewustzijn van de latente aanwezigheid van het geweld in een wettelijke institutie, dan raakt ze in verval. Een voorbeeld daarvan vormen in onze tijd de parlementen. Ze bieden het bekende jammerlijke schouwspel omdat ze zich van de revolutionaire krachten, waaraan ze hun bestaan te danken hebben, niet bewust zijn gebleven('?) Hun ontbreekt de zin voor rechtscheppend geweld dat in ze is vertegenwoordigd: geen wonder dat ze niet tot besluiten komen die dit geweld waardig zouden zijn maar daarentegen in het compromis een schijnbaar geweldloze aanpak van politieke aangelegenheden cultiveren'? (Walter Benjamin, Gesammelte Schriften, 1, 65-66) ibidem p.47.
‘De ideologie van het detail steunde op de veronderstelling dat de ruilwaarde, de zogenaamde onzichtbare genius malignus van de moderne wereld, in de ornamenten van de waar gestalte kreeg en zich in de arabesken van de passage-architectuur openbaarde. Vervuld van het bijgeloof in het detail, beet Walter Benjamins onderzoek zich in onderaardse bibliotheekarbeid vast, door onvrije genialiteit in een uitzichtloze richting gedreven. Hoe meer materiaal het opstapelde, des te dieper bedolf het de vruchtbare opzet van de onderneming, namelijk om de interieur – en contextscheppende kracht van de kapitalistische modus vivendi bloot te leggen.
Benjamins interpretatie van de passages werd geà?nspireerd door het realistische, maar triviale marxistische inzicht dat achter de glanzende buitenkanten van de warenwereld een eerder onaangenaam te noemen en soms zelfs troosteloze arbeidswereld schuilgaat; ze werd verwrongen door de suggestie dat de kapitalistische wereldsamenhang als zodanig een hel is, bewoond door verdoemden die uit hun verdoemenis helaas geen politieke lessen trekken. In duistere toespelingen werd gesuggereerd dat die mooie wereld onder glas een metamorfose van Dantes inferno was.
Een idee over hoe een democratische verbouwing van de passages zou kunnen uitzien en, sterker nog, opheldering over de vraag of een uitbraak van de 'massa’s' uit de matrix of het 'veld' van het kapitalisme denkbaar of zelfs maar wenselijk was, bleef het onderzoek tegen deze achtergrond schuldig. Over het geheel genomen getuigen Benjamins studies van het wraakzuchtige geluk van de melancholicus die een archief van bewijzen voor de verdorvenheid van de wereld aanlegt’.
Peter Sloterdijk, Het Kristalpaleis, 189.