Georges Simenon, De trein
Georges Simenon, De trein.
uitg. De Bezige Bij 2016
Een indrukwekkend verhaal over liefde, lafheid, schaamte en verantwoordelijkheid. Fenomenaal op- en afgebouwd.
110. Het is waar dat ik me misschien herhaal, dat ik in de war raak, ja, dat ik mezelf tegenspreek, want als ik schrijf, is het vooral uit de behoefte om een bepaalde waarheid te achterhalen.
172. Ik had nauwelijks een paar meter gelopen, toen er zich een silhouet losmaakte van de muur en op mij toekwam, terwijl een stem mijn naam riep: ‘Marcel.’
Ik herkende haar meteen. Ze droeg een donkere mantel en een baret. Haar gezicht leek me bleker dan ooit.
Ze kwam naast me lopen, zoals vroeger als ik zei: ‘Kom mee.’
Ze leek verkleumd van de kou en erg aangedaan, terwijl ik kalm en helder bleef.
‘Ik moet je spreken, marcel. Het is mijn laatste kans. ik ben in Fumay met een engelse piloot die ik naar de vrije zone moet brengen.’
Ik draaide me om en dacht het silhouet van een man te zien die zich verdekt had opgesteld bij de deur van matray.
‘Iemand heeft ons verraden en de gestapo zoekt ons, zit achter ons aan. we moeten ons een paar dagen kunnen schuilhouden op een veilige plaats, zodat ze ons vergeten.’
Ze hijgde onder het lopen, wat haar vroeger nooit was overkomen. Haar ogen waren omwald, haar gezicht had alle frisheid verloren.
Ik bleef met flinke stappen lopen en op het moment dat ik de hoek omsloeg naar de kade, zei ik tegen haar: ‘Weet je…’
‘Ik begrijp het.’
Ze begreep me altijd, voor ik mijn mond opendeed. Ik wilde niettemin zeggen wat ik te zeggen had.
‘De Duitsers houden me in de gaten. Ze zijn al twee keer…’
‘Ik begrijp het, marcel,’ herhaalde ze. ‘Ik neem het je niet kwalijk. Vergeef me.’
Ik kreeg niet de tijd om haar tegen te houden. Ze had rechtsomkeert gemaakt en liep snel terug naar de man die in het donker op haar wachtte.
Ik heb er nooit met iemand over gepraat. Nadat ik de radio van de dokter had gerepareerd, ben ik weer naar huis gegaan, waar jeanne in de keuken de tafel dekte, terwijl jean-François in zijn kinderstoel al zat te eten.
‘Je hebt toch geen kou gevat?’ vroeg ze, terwijl ze me aankeek.
Alles stond op zijn plaats, de meubels, alle spullen, zoals we ze hadden achtergelaten bij ons vertrek uit Fumay, en er was een kind bij gekomen in huis.
Een maand later zag ik een nog vers aanplakbiljet aan de muur van het gemeentehuis. Er stonden vijf namen op, waaronder één engelse en die van anna Kupfer. Alle vijf waren ze twee dagen eerder als spionnen gefusilleerd op de binnenplaats van de gevangenis van Mézières.
Ik ben nooit terug geweest in La Rochelle. Ik zal er ook nooit meer heen gaan.
Ik heb een vrouw, drie kinderen en een zaak in de rue du Château.