Christoph Ransmayr, Cox of het verglijden van de tijd
Christoph Ransmayr, Cox of het verglijden van de tijd
uitg. Prometheus
Na Joke Hermsen met ‘Kairos, een nieuwe bevlogenheid’ en Ignaas Devisch met ‘Rusteloosheid, pleidooi voor een mateloos leven’ synthetiseert Christophe Ransmayr een mooi verhaal over het verglijden van de tijd.
http://www.zeit.de/2016/47/cox-oder-der-lauf-der-zeit-christoph-ransmayr-roman/komplettansicht
164. Of… of moesten op deze ruisende regenochtend aan de rivier, althans voor de duur van deze audiëntie, alle aanwezigen daadwerkelijk op elkaar gaan lijken, ja zelfs gelijk worden – gelijk volgens de wetten van een vervliegende tijd, geldig tot aan de buitengrenzen van deze ruimte, een tijd die uiteindelijk niet alleen elk onderscheid tussen mensen ophief, maar ook tussen de organische en de anorganische natuur, tussen elk ding en elk wezen, elk wezen dat ooit een gestalte had aangenomen of nog zou aannemen?
Wat bleef er uiteindelijk over van een ster, van een zon met een hele zwerm planeten, asteroïden, manen en meteorieten, en met licht dat miljarden jaren geleden ontvlamd was? En hoe zat het met al die andere hemellichten, die in de toekomstige eeuwigheden zouden opvlammen en in de onverbiddelijke loop van de tijd weer zouden ontploffen tot een zwerm naamloze deeltjes, atomaire bouwsteentjes, die in een onbegrijpelijk verre toekomst en onder druk van geweldige krachten die ons voorstellingsvermogen te buiten gaan, weer tot nieuwe elementaire vormen aan elkaar zouden kunnen klonteren, om gestaag tollend aan te was sen tot gestalten van nog nimmer geziene omvang, nog nimmer geziene schoonheid of lelijkheid… En dit alles slechts om na het einde van hun bestaanstermijn weer terug te zakken in onzichtbaarheid, in de allerdiepste duisternis?
De vrijheid om te glimlachen genoot slechts één van de vier rond deze vuurschaal geschaarde mannen. De andere drie zaten sprakeloos, ademloos van eerbied aan een murmelend voorbij stromende rivier: op zonniger ochtenden doopte de keizer aan deze oever zijn kalligrafeerpenseel in het water om daarmee gedichten op de gladde stenen te schrijven. De woorden verdampten onder de opstijgende zon en gaven de steen weer vrij. Zo schreef de keizer en zag zijn schrift weer verdwijnen. En schreef verder.
Het regent, zei Qiánlóng nu zo zacht alsof hij de van het dek zeil omlaag ruisende watermuziek en het gemurmel van de rivier niet wilde storen. Het regent.