Peter De Graeve, De afvalligen.
Peter De Graeve, De afvalligen.
uitg. Polis 2017
‘De afvalligen’ is een noodzakelijke filosofische roman. Dit boek moest geschreven worden én uitgegeven! Wat een boek, wat een vuur, een liefde, een pijn, een zoektocht naar bevrijding.
En wat een toeval dat het lezen ervan voor mij samenvalt met mijn falen op fietstocht naar Santiago de Compostella.
106. ‘De gratie is de tocht, de moed hebben de tocht aan te vatten. Geloven, in mijn ‘radicale’ betekenis, is het hebben van het hart, het vasthouden aan het hart. Het hart op de tocht, ziedaar ons avontuur en ons… gevaar.
In luchtige en stevige lagen biedt ‘De Afvalligen’ een ferme handleiding voor beginnelingen, beslagen en geslagen lezers. In flinke rukken proza tot verstilde poëzie of als lectuur voor fijnproevers. De lezer blijft alert.
Een verhaal over rouw, afscheid nemen, liefde, twijfel, kunst, de academie, onderwijsmanagers, democratie, Rousseau, Plato, Claude Gellée – Le Lorrain ‘Ochtend in de haven, William Turner ‘Het Slavenschip’ en ‘Jagers in de sneeuw’ van Pieter Bruegel de Oude…
‘De afvalligen’ is een roman die kan helpen, als wegmarkeringen langs gebaande paden van vertwijfeling.
45. ‘Ik, cipier van het nutteloze.’
51. ‘Zuivere rede werkt op grote afstand, ze is als een verre hemelsfeer, met tergend trage omloop. Verzinsels zijn ons veel nabijer, zitten ons dichter op de huid, dichter dan we vermoeden, of zouden willen. Toch hebben ook de vluchtigste verzinsels deel aan de universele aantrekkingskracht.’
57. ‘Draait tenslotte ook de wereld, die we kennen, niet rond de zon, die we willen?’
85. ‘Als aandenken aan dit moment, eigenlijk opgedragen aan mijn vader, citeer ik tijdens de uitvaart ook de volgende verzen van Rilke, uit het gedicht ‘Orpheus. Eurydice. Hermes’:
‘Zij was in zich, als in hoge verwachting,
En dacht niet aan de man die voor haar uit ging,
Niet aan de weg die naar het leven opsteeg.
Zij was in zich. En haar gestorven zijn
Vervulde haar als volheid.
Zoals een vrucht van zoet en donker vol is,
Zo was zij van haar grote dood vervuld,
Die nog zo nieuw was dat ze niets begreep…’
182. ‘Bijgevolg zijn de ambacti de verdienstelijken bij uitstek, letterlijk handlangers: verlengstukken van de onkundige hand van hun meesters. Ze zijn minder dan de meester zelf, maar veel meer dan diens hand, die de scepter zwaait. De scribenten zijn handlangers van de toekomst, misschien wel van het lot, zoals de allereerste schrijver een handlanger was van de anonieme tijd waartoe hijzelf nog behoorde, maar waaruit zijn pen hem tegelijk tevoorschijn trok.’
186. ‘Kunst verschijnt zodra de dienstbaarheid aan de waarheid in de tuin der verzinsels wordt begraven, zodra een schrijver de pen in de vloeibaarheid van betekenissen heeft gedoopt. Dan is het schrijven niet langer een verlengstuk – van de macht of de waarheid, of van moraal, kennis, geloof enzovoort. Dan houdt het op ambachtelijk te zijn, het treedt uit zijn eigen schaduw, ontgroeit zijn prehistorie, transformeert het verleden, dat op het blad weer ontluikt, in het licht. Sartre noemde dit ooit ‘de expansieve kracht van het geschrevene’, een kracht van eeuwige terugkeer.’
229. ‘Niet verwonderlijk, bedenk ik vervolgens, in feite zijn die zogenaamde wetenschapsmanagers de laatste pure gelovigen, vromen, die gedwee wachten op de triomfantelijke dag dat onze kennis als voorgesneden schijfjes ananas in glimmende conservenblikken aan de bomen zal groeien. Ik grom instemmend. Ja, vernietigers van de kwintessens zijn ze.’
296. ‘Democratie, onze enige maatschappelijke genade – en ons, mensen, als enige genadig. Ze is een nooit voluit stromen, dat nooit ophoudt. Vandaag ben ik overwinnaar, morgen verliezer. Toch zijn juist in de democratie de verliezers nooit onderworpenen, of is de overwinnaar nooit een tiran. Het voorrecht hebben je niet onderworpen te voelen, ook al heb je verloren, is democratisch. Je verliest een stemming, maar nooit je stem. Het voorrecht je geen tiran te voelen, ook al ben je de triomfator van de verkiezingsdag, is dus evenzeer democratisch.’