Abnousse Shalmani, Khomeini, Sade en ik
Abnousse Shalmani, Khomeini, Sade en ik
Uitg. De Geus 2015
https://www.literairnederland.nl/recensie-abnousse-shalmani-khomeini-sade-en-ik/
Een aangrijpend verslag met de ogen van een jong meisje tot volwassen vrouw in het Iran van Khomeini en de ballingschap nadien in een Frankrijk dat steeds meer lijdt onder de fundamentalistische islam. Over hoofddoeken en alle mogelijke vormen van bedekking voor vrouwen.
‘Ik zou willen dat de mens vrij was om alles belachelijk te maken en te bespotten; ik zou willen voorstellen de mensen in de een of andere tempel te verzamelen waar zij, ieder op hun eigen manier, de Almachtige aanroepen en aldus de indruk maken van komedianten in een theater, waar iedereen vrijelijk heen kan gaan om zich te vermaken. Wanneer men de godsdiensten niet in dit licht beziet, zullen zij opnieuw de ernst aannemen waaraan zij hun schijnbare gewichtigheid ontlenen (…).Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: geen goden meer, Fransen, geen goden meer, tenzij gij wilt dat hun trieste heerschappij u opnieuw in alle verschrikkingen van het despotisme zal storten; alleen gij kunt hen vernietigen door de spot met hen te drijven; alle gevaren die zij met zich meebrengen zullen onmiddellijk hun kop opsteken indien gij een bepaalde waarde aan deze dingen toekent. Sla hun idolen niet in woede neer: verbrijzel ze spelenderwijs, dan zal het vooroordeel vanzelf uitsterven.’
Donatien Alphonse François de Sade, ‘Fransen! Een verdere inspanning is nodig indien gij republikeinen wilt zijn!’ in La philosophie dans le boudoir. Vertaling: C. Veerman, 1965.’
24. ‘Er moest angst heersen om de Revolutie zo diep mogelijk in de zielen te griffen. Het was de tijd van achterdocht. Er hing iets in de lucht waardoor de mensen dicht langs de muren liepen. Letterlijk. De straat behoorde alleen maar toe aan bewakers van de Revolutie, aan actievoerders en aan gekken. Opeens riepen jonge en charismatische baardmannen te midden van enkele voorbijgangers eisen. De leus van de dag – de terugkeer van de sjah om berecht te worden, de vrijlating van een gevangene, de sluiting van bioscopen, de vernietiging van de Verenigde Staten, het ter dood brengen van een beroemde zangeres – verspreidde zich als een lopend vuurtje tot het uitliep op een spontane demonstratie. En als er opeens verzet in je opkwam om met de massa mee te roepen, stond er altijd wel iemand vlakbij om je een boze blik toe te werpen; en als je echt geen woord wist uit te brengen, raakte hij in verwarring door wat hij niet voor elkaar kreeg, stak hij een beschuldigende vinger naar je uit en eiste hij je hoofd. Dan werd jij de leus van de dag.’
55. ‘Het bijzondere van de islam is dat de sluier van zonsopgang tot zonsondergang gedragen moet worden, de hoofddoek is vanaf het begin verbonden met de islam. Het is een van de eerste maatregelen die baardmannen nemen als ze aan de macht komen. Het is de zichtbaarste manier om de islam herkenbaar te maken. Niets is bekender en zo tot vervelens toe getoond dan de indrukwekkende beelden van vrouwen in een zwarte chador en een wapen in de hand van de Iraanse Revolutie, vervolgens de modernere plaatjes van vrouwen in hun kokervormige nikabs onder de taliban. Zoek de sluier. De sluier is de politieke islam. Het is de scheiding privé/openbaar tot haar toppunt gedreven.’
67. ‘Vanaf de eerste veroveringen van de islam berichten de teksten over hoe een moslim eruit moet zien. Wat voor een moslim telt, is dat hij meteen als zodanig herkenbaar is en dat hij zich onderscheidt van een niet-moslim. Meteen opvallen is de blik van de ander in zijn macht hebben, zich ertegen wapenen, hem van richting doen veranderen, dat alles komt van veel verder, van een traditie van voor de Koran, een die de maatschappelijk verhoudingen verstoort.’
160. ‘Het ergste was dat ik op mijn middelbare school de enige Iraanse was. Dat mijn middelbare school in een volksbuurt lag en dat de meeste leerlingen Maghrebijns waren. Het ergste was dat ik niet wist dat in Parijs kinderen van mijn leeftijd sympathie konden voelen voor Khomeini. Het was voorjaar 1989, ik hoorde medescholieren zeggen dat Rushdie een hoerenzoon was. Ik hoorde schoolvrienden, die gewoonlijk volkomen normaal waren, zweren dat ze hem zouden doden als ze tegenover hem kwamen te staan. Ik hoorde zeggen dat ik me moest schamen het boek thuis te hebben. Na maart 1989 was Adjani ook een hoer. En dat was nog erger omdat ze Arabisch was. Ze verdiende het te creperen. Ik was ziedend, ik was de wanhoop nabij en, het ergste, ik leerde mijn mond te houden om de weinige vrienden die ik had weten te maken niet kwijt te raken. Wat de baardmannen niet gelukt was – me tot zwijgen te brengen, me het hoofd te laten buigen, me beschaamd te laten voelen – lukte mijn klasgenoten met gemak. Hoe het mogelijk was dat ze me tot zwijgen wisten te brengen weet ik maar al te goed. Ze hadden me gewaarschuwd, maar wat me ‘warempel nooit eerder was overkomen: ik was bang. Voor het eerst was ik bang. In Teheran lachten mijn schoolkameraden om mijn uitkleedpartijen en om de plagerijen die ik de zwartjurken op de speelplaats liet ondergaan. Ook al vertelden ze alles door aan hun ouders, die hun verboden met me om te gaan, ze bleven me binnen de muren van de school bijvallen. In Parijs was het voor mij onvoorstelbaar dat kinderen me zeiden dat ze een man zouden doden vanwege de misdaad dat hij verbeeldingskracht had. Ik was er vast van overtuigd dat we allemaal Fransen waren. Het is waanzinnig: dat wilde zeggen dat we veilig waren. Niemand had me gewaarschuwd dat de baardmannen ook buiten Iran schade konden aanrichten. Dat was traumatiserend genoeg om me mijn mond te laten houden.’
293. ‘Alles werd donker omdat Zidane een Italiaanse speler die zijn moeder of zus had beledigd een kopstoot gaf. Alles werd donker door die kopstoot. En het was afgelopen. Toen Zidane zonder om te kijken het veld verliet, precies op dat moment wisten we allemaal dat de zaak verloren was.
Het was niet zozeer het geweld dat de overwinning bedorven had, het was het individualisme dat ons onderuit had gehaald. Zidane had alleen maar aan de persoonlijke belediging gedacht, hij had zijn daad geen seconde overwogen, hij had toegeslagen en was weggelopen. Zo eindigen, dat was aangrijpend. (…)
Juni 2010. Zuid-Afrika. Meer symboliek, onmogelijk. Een Franse ploeg die veelbelovend is, ook al maakt hij zich zorgen. Zullen ze met al hun praats in staat zijn tot een gezamenlijk optreden te komen? Het werd een afgang en een schande. Maar het werd vooral het beeld van wat er van Frankrijk geworden was. Een verdeeld land. Een collectief lichaam met alleen maar een hermetisch gesloten grens om zich heen. Wat er in 2010 in Zuid-Afrika gebeurde is zoiets als tot het toppunt gevoerde discriminatie. Wat je meemaakte was de heerschappij van baasspelers en onverdraagzaamheid. De Franse ploeg gaf geen rassenvermenging meer te zien, hij bestond alleen nog maar uit baardmannen. Ruwe baardmannen, verwende baardmannen, baardmannen die nog gevaarlijker zijn dan die in Iran, want het zijn alleen maar kwajongens die achter een bal aan hollen. Via de media kwamen ons flarden van beledigingen ter ore en wat je hoorde was zo beschamend ‘dat we niet meer konden doen of we het niet hoorden. Wat we hoorden was dat sommigen het anderen kwalijk namen dat ze niet moslim genoeg, niet zwart genoeg, niet hetero genoeg waren, dat ze een te grote woordenschat hadden, te knap om te zien waren. Wat we zagen was dat die kwajongens de bal niet goed naar elkaar overspeelden omdat ze elkaar niet mochten. En dat ze elkaar niet mochten, kwam omdat ze het verschil afwezen. Ze wezen de Ander af en vergaten dat de Ander net zo was als zij. Ze maakten er een verachtelijke vertoning van, ze gaven een walgelijk beeld van Frankrijk. (…)
Het Wereldkampioenschap 2010 werd een aanfluiting voor heel Frankrijk. De trots die we voelden toen we twintig waren was ver te zoeken. Het Frankrijk dat ooit een hechte eenheid vormde, lag in stukken. Tussen 1998 en 2010 was het onverwacht ingehaald door de Geschiedenis. De Geschiedenis, dat waren 11 september en 21 april, de oorlog in Irak en de gijzelingen in Afrika, de aanslagen in Londen en die in Madrid. De Geschiedenis had ons een klap bezorgd en Frankrijk liet over zich heen lopen door troetelkinderen van de Republiek die vergeten was hun te leren goedendag tegen mevrouw te zeggen.’
353. ‘La journée de la jupe is beslist de eerste Franse film die bedacht is om baardmannen aan hun sik te trekken.
Je hoeft maar een typisch Parijs etentje mee te maken, je hoeft maar een etentje met heel aardige mensen mee te maken, vaak links, vaak antiracistisch, altijd vol goede democratische bedoelingen. Je hoeft het gesprek maar op een lastig onderwerp te brengen, je hoeft maar te zeggen dat je niet alleen tegen de boerka bent, waarbij het om tweeënhalve vrouw gaat, maar ook tegen de hoofddoek. Dan hoef je maar te zwijgen en te luisteren om de totale vervreemding van de werkelijkheid tot je te laten doordringen. Die mannen en vrouwen, ervan overtuigd dat ze zichzelf niets te verwijten hebben, weten niet wat het is om een vrouw te zijn en tussen van die torenflats te leven die de grenzen van hun vrijheid bepalen. Ze kunnen niet begrijpen dat de sluier aanvaarden, betekent aanvaarden dat een vrouw die in een probleemwijk woont geen keuze heeft: als ze geen sluier draagt, wordt ze teruggebracht tot een meisje van lichte zeden – anders gezegd een vrouw die geen respect verdient en die niet meer is dan een lichaam. Met een ophalen ‘van de schouders vrouwen in boerka aanvaarden, is vrij baan maken voor het indelen van vrouwen in soorten, van hoer tot fatsoenlijke vrouw. Zij die een sluier dragen zijn minder ‘fatsoenlijk’ dan zij die een boerka dragen, die duidelijk eerbiedwaardiger zijn dan vrouwen die een rok dragen. Zij die een rok dragen zijn niet eens vrouwen meer, het zijn stukken vlees. Het is altijd verbazingwekkend vast te stellen dat het goede geweten nooit rekening houdt met de werkelijkheid, het is schokkend vast te stellen dat ruimdenkendheid nooit meer is dan een manier om je handen in onschuld te wassen. Die zo eerbiedwaardige mensen die menen ruimdenkend te zijn, leveren hun dochters en vrouwen uit aan de wet van de baardmannen. Ze leveren hen eraan uit onder het mom van vrijheid. Die dochters die geen rok mogen dragen omdat ze anders het gevaar lopen dat ze in smoezelige kelders aangerand worden, zijn de belangrijkste slachtoffers van het goede geweten van de bewoners van veilige, gemengde wijken, wijken waar heel sympathieke etentjes worden georganiseerd, waar iedereen gekleed gaat zoals hij prettig vindt zonder het gevaar te lopen in stukken en brokken weer thuis te komen.’