Pascal Mercier, Het gewicht van de woorden.
Pascal Mercier, Het gewicht van de woorden.
Wereldbibliotheek 2019
Een bijzonder mooie tekst over taal en vertalen, woorden en telkens opnieuw worden.
Mooi vertaald, maar bij wijlen naar mijn aanvoelen te wijdlopig, niet alleen in de briefherhalingen.
365. ‘Niemand leert de auteur zo goed kennen als de vertaler. Vertalen schept een nabijheid die groter is dan elke andere, groter ook dan lichamelijke nabijheid, zelfs tussen geliefden. Want de vertaler kent na een tijd het meest intieme dat er aan een auteur te ontdekken valt: het verborgen alfabet van zijn fantasie. Het kan gebeuren dat een alfabet een vertaler uiterst vreemd is. Dan ervaart hij deze vreemdheid als killer en afschrikwekkender dan elke vreemdheid in gewone ontmoetingen. Vertalen – het is een ongelofelijke inbreuk op de gevoelswereld van iemand anders. En het is gevaarlijk. Want als de vertaler de auteur beter kent dan wie ook, kan hij hem ook dieper kwetsen dan wie ook.’
Met een uitstekende analyse van artsen, advocaten en hun fouten door de hybris waarmee velen zich proberen recht te houden.
378. En toen zei ik dat de taal van de witte kaste ook de taal van de macht is. “Ze is niet in deze geest bedacht,” zei ik, “en de mensen die deze taal spreken, doen dat zeker niet allemaal omdat ze bewust macht willen bezitten. Maar de zieken en zwakkeren krijgen vaak het gevoel dat ze met machtige mensen te maken hebben, mannen en vrouwen met een stethoscoop, een heldere stem en een stevige tred, door wie ze zich betutteld voelen omdat ze de dingen die ze zeggen omzetten in de geheimtaal van hun gilde.”En ik zei ook nog iets anders tegen de professor, iets wat minder met de taal van de artsen te maken heeft dan met hun aanspraak op absolute autoriteit: artsen houden er niet van als ze door patiënten ter verantwoording worden geroepen – als ze iets in twijfel trekken en een uitvoerige verklaring willen in een aangelegenheid die voor hen van het grootste belang is: hun leven en hun gezondheid. Ik heb ook artsen meegemaakt die kritisch tegenover zichzelf waren, die het vanzelfsprekend vonden aan zichzelf en hun kennis te twijfelen. Maar dat was de uitzondering. De meesten artsen waren in hun autoriteitsclaim en in hun ijdelheid gekrenkt en lieten dat duidelijk blijken aan de patiënten.
27. ‘En zo leerde hij als kind al heel vroeg inzien dat woorden en gevoelens niet samenvielen, dat ze er ook niet simpelweg de uitdrukking van waren in een primitieve betekenis, maar dat gevoelens in de woorden lagen, zonder meer, en tot uiting kwamen in de klank ervan.’
45. ‘De vertaler heeft een zekere onafhankelijkheid om te kiezen tussen verschillende mogelijkheden, en deze vorm van kiezen bestaat ook als patroon, daarin bestaat het handschrift van de vertaler, zoals je dat zou kunnen noemen. Dat kan de vertaler doen denken dat hij met een heel eigen stem spreekt, terwijl het gewoon zijn eigen manier van vertalen is. Het zijn immers inderdaad mijn eigen woorden, ook in die zin dat mijn woorden verschillen van die van andere vertalers van dezelfde tekst, zodat je kunt zeggen: ik ben aan het woord. En zo is de tekst ook een eigen tekst – zonder dat te zijn. Ik heb daar, aan de rand van de woestijn, gemerkt dat er een gevaar is: raak ik ooit nog weg van deze stem – terug bij mezelf? En ‘bij mezelf’: waar is dat?
Dat is een vraag die eigenlijk iedereen zich stelt. Maar voor een vertaler doet ze zich extra dringend voor omdat hij, terwijl hij zijn stem leent aan de auteur en zich diens tekst eigen maakt, in de illusie verkeert van de eigen stem en zich uiteindelijk, als de vertaling klaar is, bedrukt afvraagt hoe het nu verder moet met de woorden.’
196. ‘Wat verwachten we, vroeg hij zich af, als we terugkeren naar de plek van een vroeger leven? Herinneringen. Zeker. Zeer levendige, sterk visuele herinneringen, verhevigd door stemmingen van vroeger. Zeker. Maar wat verwachten we van deze herinneringen? Wat doen we ermee? We stellen vast dat we geestelijk tot ver in het verleden reiken en ver uitdijen, we voelen onze geestelijke omvang. Is dat het? En zijn we ermee geholpen, in gedachten uitdijend een toekomst tegemoet te treden?’
386. ‘De aankondiging van de dood maakt je eenzaam,’ zei hij langzaam. ‘Ik bedoel dat in een geheel onsentimentele zin, zonder pathetisch te zijn, zonder zelfmedelijden. Het is ook niet bedoeld als verwijt aan andere mensen dat ze me in de steek zouden hebben gelaten. Vooral jullie twee – jullie waren er immers altijd, één druk op de toetsen van de telefoon en jullie stonden er meteen. Ik vraag me af: heb ik jullie gezegd, duidelijk genoeg gezegd hoeveel dat voor mij betekend heeft? Maar niemand kan de eenzaamheid bij me wegnemen die ligt in het gevoel: nog slechts enkele weken, misschien nog slechts enkele dagen en dan is het voorbij, je leven is ten einde. Het is gek, maar ik had die hevige, wanhopige, absurde wens: dat er iemand zou komen om me van mijn eenzaamheid te verlossen, die me in zich op zou nemen en me bij zich zou houden, zodat ik het verstrijken van de laatste periode van mijn leven niet alleen zou hoeven door te maken, en het volstond niet dat iemand aanwezig was, nee, het moest anders zijn. Iemand moest het laatste stuk dat ik nog te gaan had van me afnemen, zich op een bepaalde manier in mij vastgrijpen en er op wonderbaarlijke wijze voor zorgen dat ik niet hulpeloos en alleen tegenover het einde zou staan.’