Dag Solstad, Leraar Pedersens verslag van de invloedrijke politieke beweging die een bezoeking voor ons land is geweest.
Dag Solstad, Leraar Pedersens verslag van de invloedrijke politieke beweging die een bezoeking voor ons land is geweest.
uitgeverij Ordeman 1984
Ik heb dit boek in één ruk uitgelezen begin september 1984 en was enigszins verbijsterd door de vele gelijkenissen tussen de werkwijze, de zeden en de moraal van de AKP en AMADA-PVDA in België. Vooral het laatste gedeelte (300 e.v.) was zeer kras, omdat ik daar talloos vele vergelijkbare passages vond als wat ik een jaar eerder in mijn afscheidsbrief van de PVDA heb samengevat. Mijn centraal pleidooi in oktober 1983 was dit voor een kritisch zelfonderzoek van het marxisme – leninisme want dit leek mij de enige band tussen alle landen in de wereld waar het misgelopen was en misliep en mis zou lopen. Er leek geen genetische verwantschap, geen geografische noch klimatologische noch historische band tussen Rusland, China, Korea, Vietnam, Oost-Europa, Cuba enz. De enige band tussen al die landen was het Marxisme-Leninisme en bijgevolg diende dat eens van nabij bekeken te worden als de mogelijke God die gefaald had, want zover waren ze ook al in de PvdA : er was ietwat mis! Ook haalde ik aan dat de ML-theorie en praktijk blijkbaar wel tijdelijk opgeld maakte in achterlijke landen waar er geen of nauwelijks een arbeidersklasse bestond en waar vooral het boerenprobleem scherp en actueel was. Zo bleek er een enorm verzet geweest tegen de weldaden van het Marxisme-Leninisme in Oost-Europese landen waar er vroeger al een sterke arbeidersbeweging bestond: Oost-Duitsland, Tsjechoslowakije, Polen, maar veel minder in Albanië, Roemenië en Bulgarije, Hongarije, omdat die eerste reeks landen ook al iets geproefd had van de sociaal democratie.
16. ‘De meeste groots opgezette bewegingen lijden een nederlaag en in dit geval had men dat van het begin af aan waarschijnlijk kunnen voorspellen. Maar in aanmerking genomen dat vele duizenden de beweging blindelings hebben gevolgd en dat een groot aantal van hen voorbestemd was tot de intellektuele elite van hun land te behoren, kan het interessant zijn te onderzoeken waaruit de kracht van deze beweging heeft bestaan. Ze wist mensen immers zover te krijgen alles op het spel te zetten en men zet niet alles op het spel als het niet om iets zeer aanlokkelijks gaat, of om iets dat een vanzelfsprekende waarheid bevat waardoor geen andere mogelijkheden meer openstaan. Duizenden sloten zich aan bij de AKP en hebben voor kortere of langere tijd onder de betovering van de Partij geleefd. Velen hebben er meer dan tien jaar van hun leven aan gegeven. In een van de rijkste landen ter wereld in een periode van zeer sterke ekonomiese hoogkonjunktuur, gingen ze het evangelie van de revolutie en van de diktatuur van het proletariaat prediken. Het was een beweging die diep in het leven van de enkeling ingreep, en voor hen die enkele jaren lid van de Partij zijn geweest en deze later hebben verlaten, een afvallige zijn geworden, zoals ik dat zou willen noemen, geen overloper, want deze beweging heeft nauwelijks overlopers voortgebracht, alleen maar afvalligen, maar voor de afvalligen geldt: Ze raken het nooit meer kwijt. Dat kan ik weten, want ik ben zelf een van hen die in de jaren zeventig onder de betovering van de AKP hebben geleefd.
21. ‘Deze verwachting stond echter in scherp kontrast met mijn innerlijk, dat zeer somber was. En hierin was ik niet de enige. Deze sombere visie op het bestaan kon je bij velen terugvinden die net als ik het produkt waren van de onderwijspolitiek van de sociaal- demokratiese staat, waardoor het niet alleen mogelijk maar ook vanzelfsprekend was geworden dat alle mogelijke begaafde en niet zo erg begaafde jongeren uit de diepste lagen van het volk de hoogste opleiding van het land volgden; vervolgens wisten we niet waarvoor we die moesten gebruiken, behalve dan voor het zoeken van een baan. Ik voelde me ongebruikt, maar ik was geen ongebruikte revolutionair, maar een ongebruikte sociaal-demokraat. In zekere zin lokte het leven niet. Welke uitdagingen bestonden er nog voor ons? We leefden in een samenleving die de best denkbare van alle denkbare samenlevingen was en waar de ontwikkeling een steeds grotere vooruitgang betekende. Deze ontwikkeling te kunnen leiden, een leidinggevende positie in de samenleving in te nemen, lokte niet bepaald dat was iets voor deskundigen, politici. Er waren er maar weinigen die dat wilden worden, waarom zou je eigenlijk, wat was dat voor opgave, deze samenleving besturen, die haast vanzelf ging
22. ‘De Noorse welvaartsstaat had een jonge, opgeleide generatie voortgebracht, zijn eerste, en had daarmee een van de innigste dromen verwezenlijkt die het volk van ons land gekend heeft. Het verlangen van iedere man en vrouw hun kinderen vooruit te zien komen, opdat hen bespaard zou blijven wat henzelf niet bespaard was gebleven, hun nakomelingen op de plaatsen die eerder voor anderen waren gereserveerd.’
23. ‘Deze ‘vervreemding’ week nooit van mijn zijde en ik kon haar bij alle andere ‘vreemden’ in leeszalen, op kollege en in kantines herkennen. Het was een intens gevoel dat wij ‘Het eeuwige leven’ leefden. Tegen het eind van mijn studietijd, terwijl ik met mijn hoofdvak geschiedenis bezig was, werd het me, als gevolg van de algemene radikalisering aan de universiteit, duidelijk dat dat wat mij dwars zat zijn wortels buiten mijn eigen bestaan had, en dat alles wat er in mijn leven kon gebeuren dat van doorslaggevende betekenis was, gebeurtenissen zouden zijn die ver van waar ik eventueel mijn werk zou hebben, plaatsvonden, er had zich met andere woorden een inzicht van de Universiteit van Oslo meester gemaakt dat openbaarde dat wij kinderen van het Imperialisme waren en dat we als willoze slachtoffers op onze leeszalen zaten, of zelfs als parasieten van dramatiese, bloedige gebeurtenissen, waarbij het bloed veroorzaakt werd door hen die onze levens in stand hielden en gemaakt hadden tot wat ze waren, bevoorrecht, begunstigd, beter dan enige generatie het ooit gehad had. Dit gaf me een helder inzicht, maar het versterkte het gevoel van ‘vervreemding’ en ik voelde me nuttelozer dan ooit tevoren (de oorlog in Vietnam).
82. ‘Nu is het de tijd van de hevige diskussies die tot gevolg zullen hebben dat velen na verloop van korte tijd bij samenhangen en organisaties worden ingelijfd waarvan ze nooit gedroomd hadden dat ze daar ooit bij zouden horen, wat feitelijk een totaal andere inhoud aan hun leven zou geven, en hen ertoe brengt dingen te doen die ze nooit gedacht hadden te zullen doen, en in banen te denken die voor velen voordien niet eens als mogelijkheden aanwezig waren geweest, en gezamenlijk een beweging te scheppen die naar hun overtuiging Noorwegen zou veranderen, en waarvoor ze bereid waren alles wat ze aan privé-leven hadden van van ondergeschikt belang te maken, opdat het gerealiseerd zou worden.
92. ‘Want we wisten dat elke kommunistiese partij tot zijn eigen tegenstelling kon degenereren, ook die van ons. Ik overdrijf niet wanneer ik beweer dat ons politieke leven tussen hemel en hel lag uitgestrekt, tussen de Chinese hemel en de hel van de Kontrarevolutie. De zekerheid dat de Partij een noodzakelijk werktuig was om een andere samenleving te kunnen scheppen lag diep geworteld, natuurlijk, waarom zouden we ons er anders bij hebben aangesloten, maar aan de andere kant waren er maar weinigen onder ons die niet duidelijk voor ogen stond dat hij tevens een duivels werktuig was. We wisten dat de partij kon degenereren. Ik denk dat ik zelfs zo ver kan gaan dat ik kan zeggen dat de persoon die ik in de jaren zeventig was hoofdzakelijk was bepaald door het bestaan van de Kontrarevolutie, als een feit uit 1956, en als een voortdurende bedreiging voor het bestaan van heel mijn partij en daarmee voor mijn eigen bestaan. Niets is zeker. Alles kan veranderen. Hij die nu als een ware revolutionair naar voren treedt, kan zich morgen in een gedegenereerd schepsel veranderd hebben, meestal verkleed in een rooie jas.’
146. Verder zei ze dat ze niet wist in hoeverre ze de massa’s vertrouwde, hoewel ze zelf aantoonbaar goed werk onder de massa’s had gedaan. Ik ben bang dat er een dag kan komen dat ik, met al mijn revolutionaire ongeduld, alleen zal staan en de massa’s een geheel andere weg zal zien inslaan dan ik en dat ik dit niet langer zal kunnen verklaren vanuit de objektieve omstandigheden waarin we leven. Een buitenstaander zou bekentenissen als deze als een schok ervaren, misschien als een klap in het gezicht, maar zo’n uitwerking had het op ons niet. We waren eraan gewend. Zulke gezichtspunten kwamen vaker naar voren tijdens kaderbeoordelingen en wij lieten ons er niet door sjokeren. We gingen ervan uit dat de mens een zwak wezen is, dat alleen en op zichzelf, altijd door zijn eigen twijfels verlamd zou worden, maar dat onder leiding van de Partij en samen met anderen tegen zijn zwakheden, zijn zwarte plekken kan vechten en funktioneren als een effektieve motor zonder welke er geen verandering van doorslaggevend karakter in Noorwegen denkbaar zou zijn. Nina Skåtøy over haar angst voor de revolutie te horen praten en over haar angst dat haar revolutionaire ongeduld haar voorgoed van het volk zou scheiden, kompleteerde en bevestigde het beeld van de Voorloopster dat ik me van haar gevormd had. Het dramatiese gegeven van de Voorloopster die de dag waarop het grote doel verwezenlijkt zal worden niet met vreugde tegemoet ziet, vond ik heel natuurlijk. Ik realiseerde me al op dat moment, in 1974, welk hoog spel we speelden en hoe weinig er maar voor nodig zou zijn om alles in het niets te laten verdwijnen. Wat dat betreft, ben ik nooit naïef geweest.