Daniel Mendelsohn, Pijn en genot – Van de oude Grieken tot Game of Thrones.
Daniel Mendelsohn, Pijn en genot – Van de oude Grieken tot Game of Thrones.
uitg. De Bezige Bij 2020
https://www.standaarduitgeverij.be/pijn-en-genot-van-daniel-mendelsohn/
Een verzameling essays uit The New York Times of The New Yorker waarvan er enkele bijzonder in het oog vallen en lang blijven nazinderen:
65. Nadat de goden Aeneas hebben opgedragen om Dido in de steek te laten en uit Carthago te vertrekken – het mag per slot van rekening niet net zo met hem aflopen als met Antonius, de liefdesslaaf van een Afrikaanse koningin – bereidt hij zijn ontsnapping voor. Maar Dido heeft hem door en in een furieuze tirade geeft ze de man die ze als haar echtgenoot beschouwt de wind van voren om zijn laffe onttrekking aan een heel ander type verantwoordelijkheid – emotioneel, ethisch – dan het politieke plichtsbesef dat hem vanaf het begin gedreven heeft:
Wat zal ik zeggen? Wat kan ik nog zeggen? [...] Op geen enkele plek heerst trouw; nergens.
Hij was aangespoeld op het strand, een schipbreukeling, met niets. Ik heb hem verwelkomd.
Met deze woorden wordt Dido de meest welsprekende vertolker in de Aeneis van morele verontwaardiging over beloften die altijd gebroken worden door mannen met een missie. Door zelfmoord te plegen wordt zij een hartverscheurend symbool van de nevenschade die heerszucht met zich meebrengt.
De reactie van Aeneas op haar tirade is veelzeggend. Hij kan het niet opbrengen om haar in de ogen te kijken, en kijkt in plaats daarvan ‘naar de toekomst / waarop hij zich moest richten’:
De plichtsgetrouwe Aeneas, kreunend en zuchtend, en inwendig uit het lood geslagen door zijn grote liefde voor haar, en naarstig op zoek naar de woorden die haar verdriet over wat haar wordt aangedaan kunnen verzachten, gehoorzaamde niettemin het goddelijk bevel en ging terug naar zijn vloot.
Een groot deel van de Aeneis gaat over deze kwellende tweestrijd tussen persoonlijke voldoening en publieke verantwoordelijkheid, later een vaak terugkerend thema in de Europese literatuur en in Europees drama, van Corneille tot The Crown.
67. Latijn is een nogal klonterige taal. Anders dan het Grieks, dat veel flexibeler is, kent het geen lidwoorden; een bladzijde Latijn kan eruitzien als een bakstenen muur. Daarom is die taal bijzonder lastig aan te passen aan de dactylische hexameter, het walsachtige hoempapa-metrum van het heldendicht dat de Romeinen hadden geërfd van de Grieken. Een van de verdiensten van Vergilius was dat hij de Latijnse hexameter tot een ongebruikelijk hoog niveau van flexibiliteit en verfijning bracht, waarbij hij lange gedachtegangen en zinnen over diverse regels verdeelde, op gracieuze wijze paren zelfstandige naamwoorden en adjectieven met elkaar in evenwicht bracht en manieren vond om de natuurlijke zwaarte van zijn moedertaal te verlichten. Alfred, Lord Tennyson noemde het resultaat ‘de statigste versvoet die ooit gevormd is door de lippen van de mens’.
De Aeneis was van het ene op het andere moment een klassieker. Daarom wordt wel eens vergeten hoe innovatief en idiosyncratisch de poëzie van Vergilius ooit moet zijn overgekomen. Zo gebruikt hij graag ‘hypallage’, een stijlfiguur waarbij een adjectief met opzet niet bij het zelfstandig naamwoord wordt gezet waar het bij hoort. Neem bijvoorbeeld de laatste regels van de inleiding. Daarin had Vergilius het over de muren van het imposante Rome in plaats van de imposante muren van Rome. De dichter wist wat hij deed. Bij imposante muren gaat het over architectuur, maar bij het imposante Rome gaat het over het Romeinse Rijk.
70. Ik werkte in die tijd aan een boek over de Holocaust en was al enkele jaren bezig met het interviewen van de weinige overlevenden uit een Pools stadje waarvan de Joodse bevolking was uitgeroeid door wat je met recht een uitoefening van imperium zou kunnen noemen. Terwijl ik bij deze bejaarde mensen herinneringen probeerde boven te halen, werd ik getroffen door de overeenkomsten in hun manier van praten: een soort berustend fatalisme, een wanhopige erkenning dat het uiteindelijk onmogelijk was om de wereld die ze probeerden te beschrijven op te roepen; vreemde schommelingen tussen een bijna abnormale afstandelijkheid bij het beschrijven van onvoorstelbare gruwelijkheden en plotselinge uitbarstingen van onbeheersbare woede en onbedwingbaar verdriet naar aanleiding van een of andere uiterst triviale herinnering.
Maanden later – ik was inmiddels weer thuis en gaf weer college in de klassieke talen – bedacht ik dat de problemen die we hebben met Aeneas en zijn epos verdwijnen als we hem niet zien als een held maar als een type waar we maar al te vertrouwd mee zijn: een overlevende, een persoon die zo gebroken is door de gruwelen uit het verleden dat hij zichzelf alleen op de been kan houden met onnatuurlijke wilskracht, iemand die nog zo weinig van zijn verleden overheeft dat hij alleen nog door het heden heen geholpen wordt door een verdoofd plichtsbesef ten aanzien van een nauwelijks te ontwaren toekomst die elk type ontbering kan rechtvaardigen. Je kunt haast geen moderner personage verzinnen.
En trouwens ook geen moderner verhaal. Waar gaat de Aeneis over? Over een kleine groep verschoppelingen, overlevenden van een vreselijke vervolging. Het gaat over de wijze waarop die overlevenden – die zich vasthouden aan een goddelijke verzekering dat een onbekend en ver land hun nieuwe thuisbasis zal worden – met veel moeite de zeeën oversteken, vastbesloten om zichzelf om te vormen tot een nieuw volk, een natie van overwinnaars in plaats van overwonnenen. Het gaat over de ontdekking dat hun nieuwe land, als ze er eindelijk zijn, wordt bewoond door mensen die er niet over piekeren om plaats te maken voor hen. Het gaat over het feit dat deze geopolitieke tragedie leidt tot nieuwe oorlogen, die op hun beurt weer nieuwe conflicten op gang brengen: bella horrida bella. Het gaat over de tragiek dat dit soort conflicten de betrokkenen moreel onherkenbaar maken, zelfs voor zichzelf. Dit is een verhaal dat zowel de oude als de nieuwe wereld maar al te goed kent; en Vergilius was de eerste die het vertelde. Wat de Aeneis ook in het verleden betekend mag hebben, en hoe verbijsterend dit werk ook in het heden overkomt, het heeft, helaas, altijd de toekomst voorzien.