Roberto Calasso, De hemelse jager
Roberto Calasso, De hemelse jager.
Wereldbibliotheek 2020
Over de fundamenten van de beschaving en de noodzaak van mythes.Ooit was de mens een weerloos dier, opgejaagd door andere dieren. Tot hij andere dieren na ging doen en zich wapende met vuistbijlen en pijlen: hij werd jager en begon zichzelf te zien als mens. Het was de eerste stap op weg naar de macht. In de meest uiteenlopende culturen, in tijd en ruimte ver van elkaar verwijderd, herkende de mens in de sterren, die hij elke nacht aan de hemel zag, zijn eigen verhalen, zijn angsten en zijn dromen, in de vorm van goden, demonen, monsters. In die verhalen speelt heel vaak de jager een hoofdrol, aan de hemel verbeeld door Orion, de hemelse jager, en zijn hond Sirius.
Die mythen zijn nog steeds verweven met ons dagelijks leven. Calasso neemt ons mee van de Steentijd via Egypte, het oude Griekenland en de Turingmachine naar de kunstmatige intelligentie van onze tijd. Zo maakte hij verbanden zichtbaar die onze kijk op onze eigen tijd verhelderen.
23. ‘De eerste kunstgreep om los te komen van de dierlijke continuïteit was het masker, de camouflage. Dat roedel wolven dat door het woud zwierf bestond uit de eerste mensen, de eersten die zich zo onherroepelijk mens voelden dat ze besloten zich te vermommen als wolven. Toen de mens eenmaal alleen mens was, kon nog een laatste doek hem aan de wereld onttrekken: een maskertje van zijde of fluweel dat de mond vrijliet. In het Frans heet dat loup: omdat sommige wolven op hun snuit al de tekening van een masker hebben, alsof ze de mens uitnodigden om ze te imiteren door een wolvenmasker te dragen.’
147. ‘Volgens McGinn zou de evolutie ertoe hebben geleid dat de menselijke soort niet in staat is om te gaan met wat zich in het eigen hoofd afspeelt, terwijl ze tegelijkertijd een verbluffend vermogen zou hebben ontwikkeld om processen die in de natuur plaatsvinden te beschrijven en te voorzien. Een vermogen dat met geen enkele andere soort wordt gedeeld. We zullen moeten erkennen dat ook deze theorie behoort tot de talrijke contra-intuïtieve theorieën waar de wetenschap met recht trots op is. Maar contra-intuïtief zijn is voor een theorie niet genoeg om overtuigend te zijn. En zeker niet om waar te zijn.
Het weglaten van het bewustzijn-dat-kijkt uit de enumeratio van de elementen die onderzocht dienen te worden, was doorslaggevend voor de moderne wetenschap. Als we het bewustzijn weglaten, klopt alles – of liever: kan alles kloppen. In elk geval tot het moment dat we opnieuw op een onzichtbare muur stuiten, ofwel het bewustzijn zelf.’
194. ‘Terwijl ik dit schrijf, zie ik het allemaal, voel ik met hem mee.’ Schrijven is het allemaal zien en er nota van nemen.’
459. Kore werd niet simpelweg ontvoerd ‘terwijl ze spelend met Oceanos’ dochters met hun weelderige boezem,/ bloemen plukte’. Kore trapte in een ‘val’ die ook een bloem was: de narcis. Die bloem, een ‘speeltje’ waaraan ‘honderd andere bloemen’ ontsproten, was het resultaat van een overeenkomst tussen de goden: Gaia had haar laten groeien op verzoek van Zeus, die Hem-die-velen-verwelkomt, zijn broer Hades, een plezier wilde doen. Hemel, aarde en onderwereld sloten zich aaneen om die bloem voort te brengen. Dat wees al op het wonderbaarlijke van het gebeuren. Waarin vinden goden en mensen elkaar? In het beschouwen van een bloem. Uit dat beginmoment blijkt de essentie van de Mysteriën: kijken naar iets waar de goden net zo verrukt naar kijken als de mensen. Dat was het hoogste ‘visioen’, epopteia. Al die ogen, van de onsterfelijken en de stervelingen, gericht op een zojuist ontloken bloem ‘op de vlakte ‘van Nysa’, de hoogvlakte bij Enna. Op een willekeurige, duidelijk omschreven plek van het zichtbare kruisten goddelijke en menselijke blikken elkaar. Iets vertrouwds – en tegelijk ‘een schitterend wonder’.
(...)
Daarop waren de Mysteriën gegrondvest: om zich van de eigen schulden te bevrijden, moest de noviet deelhebben aan een anamnese van de goddelijke schuld die zich schuilhield in de meanders van het verhaal over de twee godinnen, Demeter en Kore. Het was de schuld van het bestaan zelf die moest worden ingelost, onmetelijk in verhouding tot de bescheiden menselijke ondeugden. Eleusis bood toegang tot die schuld en hief haar op, zoals ook ‘de steen die niet lacht’ verpulverde waar Demeter gedurende haar rouwperiode op zat. Alleen op die voorwaarde kon de voortgang van het leven worden gegarandeerd.
De ingewijde keerde terug naar Athene en trok de vodden uit die hij in Eleusis had gedragen, om zijn gebruikelijke onbenullige twistzieke leventje weer op te pakken. Dat de Mysteriën van Eleusis iets na de dood beloofden, hadden ze gemeen met alle religies. En velen zouden dat als een vroom lokkertje beschouwen. Het unieke van Eleusis school in iets anders – en dat onthulde het koor van Eleusinische novieten in Kikkers van Aristophanes: ‘Alleen voor ons zijn de zon/ en het licht heilig.’ Licht dat ‘heilig’, hieron is, of ‘vreugdevol’, hilaron, al naar gelang de codex. De zon schijnt voor iedereen, maar alleen degenen die Eleusis hebben meegemaakt weten dat haar licht heilig (of vreugdevol) is en ‘leven met respect/ voor vreemdelingen/ en stadgenoten’. Maar we moeten wel bedenken dat die ingewijden zich op het moment dat ze spreken in de Hades bevinden.
De Mysteriën dienden niet alleen om het leven na de dood anders te beleven. De Mysteriën dienden ook om het leven tijdens het leven anders te beleven. Ze dienden om te zien wat iedereen elk moment ziet. Ze veranderden niets aan dat wat is. Maar alles aan de perceptie van dat wat is. Op dat moment werd het mysterie ondoordringbaar, want al te duidelijk.
(...)
Eleusis wijdt, met als enige uitzondering iemand die schuldig is aan moord, alle mogelijke Grieken in, zonder onderzoek naar hun daden, hun leven en zelfs hun aard’: zo onderstreepte Erwin Rohde het bijzondere karakter van Eleusis. Vooral dat onderscheidt Eleusis van elk ander heilig ritueel: het opschorten van elke afweging van goed en kwaad. De initiatie was geen laissez passer dat toegang gaf tot bepaalde beloningen. De paradox van de Mysteriën hield in dat ze een aparte weg waren, niet toegankelijk door het beoefenen van deugden. Een aanstootgevende paradox. Diogenes de Cynicus, vlijmscherp redenaar, merkte dan ook prompt op: ‘De dief Pataikion zal, als ingewijde van Eleusis, na zijn dood een beter lot wachten dan Agesilaus en Epaminondas.’ Deugdzaamheid hielp dus niet – bezat althans geen macht die opwoog tegen de openbaringen van Eleusis.
Eleusis was geen rituele overgang van het ene stadium van het sociale leven naar het andere. Het was de uitweg uit de samenleving naar wat voor en na de samenleving zelf komt. Zelfs tijdens de totale neergang van de Mysteriën werden ze nooit onderdeel van een staatsgodsdienst. Dat is de waterscheiding. De Mysteriën hebben nooit in dienst gestaan van een samenleving maar waren de weg om ‘om verder te komen dan die samenleving.
(...)
‘Eleusin servat quod ostendat revisentibus’, ‘Eleusis houdt iets achter om te tonen aan wie ernaar terugkeert.’ Vijf woorden van Seneca zeggen wat de essentie is van Eleusis zonder de geheimhouding te schenden. De Mysteriën zijn niet iets wat iemand bezit, zoals een gedachte; ze zijn niet iets wat zich laat toepassen als een formule. Ze zijn een plek die telkens als iemand ernaar terugkeert iets meer te bieden heeft. Maar om terug te keren, moet iemand eerst weggaan, terug naar het alledaagse leven – en dat vervolgens opnieuw achterlaten.’