Yoko Ogawa, De geheugenpolitie
‘Yoko Ogawa, De geheugenpolitie
uitg. Cossee 2021 – vert. Luk van Haute
Ik vond dit een veel te hermetisch boek tot ik tijdens het lezen doorkreeg dat het ook over ouder worden en vergeten gaat en zeker ook over een overheid die haar onderdanen zo dicht mogelijk op de huid wil zitten tot in hun geheugen, én over het opgesloten zitten van wie zich verzet tegen de maatregelen van algemeen belang. Dat is dan wel zeer actueel voor een boek uit 1994…
Al ziet de recensent van de NRC ietwat anders…
11. ‘Maar ik weet het niet. Waarom ben ik de enige die niets verliest? Zal ik voor eeuwig en altijd alles onthouden…?’
171. ‘Ik ben zo blij dat ik je stem kon doen verdwijnen. Als je met een mes de voelhoorns van een insect afsnijdt, wordt het op slag mak. Wist je dat? Het kruipt angstig ineen en is niet eens meer in staat eten te pakken. Dit is hetzelfde. Alleen al door je stem te verliezen, kun je jezelf niet langer behoorlijk vormgeven. Maar maak je geen zorgen. Je blijft nu voor altijd hier. Je zult hier wonen tussen de weggeteerde stemmen die zijn ingekapseld in de typmachines. Ik neem vanaf nu permanent de controle van je over. Het is niet moeilijk. Het is zoals leren typen.’
231. ‘Midden in het park laait een berg opeengestapelde boeken op, vonken verstrooiend in de nachtelijke hemel. Eromheen heeft zich een grote menigte verzameld. Tussen de bomen zie ik Geheime Politie.
‘Dit is… echt… een verbazingwekkend gezicht,’ stamelt de oude man tegen zichzelf.
Als gigantische levende wezens kronkelen de vlammen steeds hoger, ver boven de straatlantaarns en de telefoonpalen uit. Bij een windstoot dansen flarden veraste pagina’s simultaan op en zweven door de lucht. De sneeuw rond het vuur smelt helemaal weg en bij elke stap blijven onze schoenen plakken in de smurrie. Een oranje gloed verlicht de glijbaan, de wippen, de banken, de muren van het openbaar toilet. We zien geen maan en geen sterren, het is alsof ze zijn weggeblazen door de kracht van de vlammen. Alleen ontzielde romans schroeien de lucht, hun uitwissing tegemoet.
Sprakeloos kijken de mensen met gloeiende wangen op naar dit schouwspel. Als er vonken op hen neerdalen, slaan ze die niet eens weg. Ze staan erbij alsof ze een plechtig ritueel gadeslaan.
De berg boeken is hoger dan ik. In het midden heeft een aantal nog geen vlamgevat, maar ik kan de titels niet lezen. Het zou ook niets uitmaken als ik ‘ze wel kon lezen, of als het romans waren die ik kende. Toch tuur ik ingespannen naar elk van de boeken. In de hoop dat iets van wat op die pagina’s staat in mijn geheugen zal blijven hangen als ik er maar naar blijf staren tot het laatste moment voor ze verdwijnen.
Er zijn allerlei soorten boeken: sommige zitten in een cassette, andere zijn in leer gebonden; sommige zijn dik, andere klein; sommige zien er schattig uit, andere geleerd… Ze liggen dicht opeengepakt, stilletjes wachtend tot ze in brand vliegen. Soms klinkt een doffe plof en zakt de berg een stukje in. Telkens veranderen de vlammen dan van vorm en neemt hun kracht verder toe.’
344. ‘Iedereen op het eiland voorvoelt vaag wat ons in die richting te wachten staat, en toch wil niemand het met zoveel woorden zeggen. Niemand is er bang voor, niemand spartelt tegen om eraan te ontkomen. We snappen allemaal hoe de uitwissingen in elkaar zitten, en we begrijpen wat de geschiktste manier is om ermee om te gaan.’
348. ‘De mensen hebben hun stoffelijke bestaan volledig verloren. Alleen onze stemmen zweven nog doelloos rond.’