Eric Min, Gare du Nord
Eric Min, GARE DU NORDuitg Pelckmans 2021
‘Behalve een goed en goed verteld verhaal biedt Gare du Nord ook een kleine honderd afbeeldingen. Foto’s, schilderijen, briefjes, die in drie katernen illustreren wat Eric Min al zo beeldend heeft verteld. Gare de Nord is een literaire biografie van een eeuw en een stad die geen moment verveelt en toch verrassend volledig is.’ Jan de Jong in Tzum
‘Doorheen de voortsnellende decennia doet zich een opvallende verschuiving voor. ‘De kunstenaars die eind 19de eeuw naar Parijs trokken, werden gedreven door ambitie. In de 20ste eeuw zochten ze er bovenal inspiratie. Het was verbijsterend te ontdekken dat Parijs in de jaren vijftig al een soort Disneyland was geworden. Toen al verschenen brochures en reisgidsen die vertelden hoe pittoresk het wel niet was om in Saint-Germain-des-Prés de langharige kunstenaars in de cafés te zien zitten. Dat was voor mij een openbaring.’ Jan Dertaelen in De Tijd
Zelf ben ik enkele keren behoorlijk getroffen door de waarnemingen van de auteur die de verhalen overstijgen:
39. ‘Hoe weinig wij kunnen vasthouden, wat er allemaal voortdurend in vergetelheid raakt, met elk uitgedoofd leven, hoe de wereld zich als het ware vanzelf leegmaakt doordat de verhalen die kleven aan de talloze plaatsen en voorwerpen die zelf geen vermogen tot herinnering hebben, nooit door iemand worden gehoord of opgetekend.’
W.G. SEBALD, AUSTERLITZ’
355. ‘Om de hoek van de Rue Laffitte, vlak bij de Beurs, dineert het gezelschap in restaurant Tabary in de Rue Vivienne. Rik maakt er schetsen van de stamgasten en een prachtige aquarel van Nel. Zij zit te wachten in een hoekje van de zaal, gevat tussen grote spiegelwanden die de gestalten van de obers reflecteren. Parijs is ook voor Rik de ‘stad in de spiegel’, die Walter Benjamin vijftien jaar later zal betoveren. Na Wouters’ passage in de stad zal het motief in zijn schilderijen naar binnen sluipen. Op menig doek worden fragmenten van de ruimte weerkaatst in een spiegel, een glazen stolp op de schoorsteenmantel of een open raam waarvan het glas de omgeving laat zien. Zo lopen binnen en buiten in elkaar over als klodders olieverf op een palet.’
450. ‘Terwijl hij zijn pijp rookt op het platform van de autobus die hem door de stad voert, kijkt hij naar de mensen en fantaseert hij over hun levens. Zo maakt hij even deel uit van het landschap en de mensenmassa: ‘J’avais l’illusion d’appartenir au paysage, d’appartenir à la foule grouillante sur les trottoirs.’ Als commissaris Maigret op een moordzaak broedt, zoekt hij de boulevards op, ‘au milieu de la foule qui le frôlait, indifférente’. Misschien is de grootste kwaliteit van een metropool wel haar onverschilligheid.’
466. ‘Je treft er dus aan wat je al kent, en je beweegt je in een decor in drie dimensies, dat er verrassend echt uitziet. Maar wat graag geloof je je ogen.’
498. ‘Eeuwenlang heeft Europa zich gebogen over vellen perkament, brieven en boeken, maar in de moderne grootstad richt het schrift zich op en neemt het reusachtige formaten aan. Het is deze spanning tussen horizontaal en verticaal die Benjamin ter sprake brengt in Einbahnstra?e, het boek dat hij in 1928 als een imaginaire straat door de moderniteit heeft getrokken. Zijn stelling: het schrift, ‘dat in het gedrukte boek een asiel had gevonden’, is aan het einde van de negentiende eeuw onverbiddelijk door de reclame de straat op gesleurd. Uit het behaaglijke bed van de boekdruk hebben de woorden zich opgericht, en via de lessenaar zijn ze op gigantische affiches en panelen beland. ‘De krant wordt al meer rechtop dan horizontaal gelezen; film en reclame dwingen het schrift in de richting van de dictatoriale verticaliteit’, merkt Benjamin op. Vooraleer zijn tijdgenoten een boek openslaan, is ‘over hun ogen al zo’n dicht gedwarrel aan kleurige, klinkende en botsende letters neergedaald’ dat zij de oude stilte van het lezen onherroepelijk achter zich moeten laten. Sprinkhanenzwermen van schrift verduisteren de zon van de stedeling; in deze nieuwe steden van taal zullen ze jaar na jaar dichter worden.
Wat Philip Mechanicus ons laat zien, is ‘niets anders dan een volgende fase waarin lichtreclames het ritme aangeven. Langzaam neemt de commercie de hele openbare ruimte over. Weer een halve eeuw vooruit in de tijd zullen de zorgvuldig geschilderde letters worden vervangen door schermen met bewegende beelden.’
499. ‘Zoals wij niet zijn wat wij zijn, zien wij niet wat wij zien.’