Charles Ducal – Kroniek van een verzonnen leven.
Charles Ducal – Kroniek van een verzonnen leven.
Atlas Contact 2018
Een fascinerende roman uit een tijd die ik maar al te goed kende..
Er was een tijd voor ik jou kende dat ik leeg maar vol ellende vloekend op de hele bende in een kroeg te wachten zat tot het meisje van mijn dromen op een dag voorbij zou komen…
Merkwaardig goed weet de auteur de overgang van het geloof van zijn Remi – alleen op de wereld – in die ene God naar die Andere in een café te Schaarbeek te vatten… De schepper van Remi is sterk in kritiek en zelfkritiek, ook over weinig fraaie gebeurtenissen die het hoofdpersonage een leven lang meesleept.
Voor anderen is Charles Ducal erin geslaagd te illustreren dat ‘niets is wat het lijkt en dat het altijd anders kan’… zij het niet voor zijn hoofdpersonage.
Knap is dan ook het slot waarin hij een schitterende illustratie biedt van Novalis: ‘Ik ben altijd op weg naar huis, altijd naar het huis van mijn vader.’
Ook voor wie na hem komen.
85. ‘OP ÉÉN TERREIN is hij de meerdere. Joris is een kleinburgerlijke intellectueel, zoveel is duidelijk. Hij ziet geen klassentegenstellingen en geen historische wetmatigheden, en raakt in zijn wereldvisie nooit verder dan de tegenstelling tussen de vrije geest en de Kerk, de patrones van achterlijkheid en verstarring in zijn ogen. Ze discussiëren vaak en heftig en dan komt over Remi de geest van de openbaring en krijgen zijn stem en zijn gebaren de scherpte en doeltreffendheid van de man die hem inwijdde, een paar jaar geleden toen hij zijn broer vergezelde naar een lezing van de Studentenbond. Hij begrijpt niet dat niet iedereen marxist is. Het is zo helder, zo waar, zo onweerlegbaar. Na elke discussie gloeit de bekeringsijver na in zijn hoofd. Maar intussen verkoopt hij Dien het volk aan steeds weer dezelfde vijf sympathisanten, sleept hij zich steeds moeizamer naar de vele en lange vergaderingen en zit hij in gedachten vaak in de kroeg met Joris en anderen te praten over liefde en literatuur terwijl voor zijn neus iemand vorming zit te geven over de revolutionaire moraal. Het is niet makkelijk geen kleinburger te zijn.’
91. ‘DE RICHTING DIE de avant-garde uit wijst leidt naar de klassenstrijd. ‘Uiteraard, kameraad.’ En die wordt niet in de eerste plaats aan de universiteit uitgevochten, maar door de arbeidersklasse. Daarom worden de militanten van de Marxistische Studentenbond ertoe aangezet hun studies op te geven en te gaan werken in de fabriek. Want de toekomstige partij van de revolutie zal in de eerste plaats een arbeiderspartij zijn. ‘Denk er eens over na, Remi, gij zijt een van onze beste propagandisten, ge zijt echt waar te goed voor de unief.’ En om al eens te oefenen mag, nee zal hij af en toe de dichtstbijzijnde fabriekscel een handje toesteken. ‘Snotneus,’ zegt een arbeider als hij voor de eerste keer een vlugschrift uitdeelt aan de fabriekspoort. Het woord vreet dagenlang in zijn hoofd en zet zich om in de diepste minachting, de enige manier om de vernedering te verwerken. Minachting die hij angstvallig verbergt, want ze strookt niet met wat de leer hem vertelt: dat hij het is die zijn kleinburgerlijke wereldvisie moet omvormen, niet de arbeider die vanzelf tot de revolutionaire klasse behoort, ook al weet hij dat zelf nog niet.’
116. ‘Hij weet wanneer zijn stem in de microfoon moet beven, pauzeert even om een moeilijk moment te suggereren – de dood van zijn moeder, de geboorte van zijn zoon, de kanker van zijn vrouw –, ademt diep en gaat dan verder. Na afloop komen toehoorders hem hun ontroering en bewondering aanbieden. ‘Waar haalt u de moed vandaan om zo in eigen vlees te snijden?’ Ze vergissen zich. Het is sluwheid, meer niet. Hij is een schrijver zonder emoties. Hij moet niks kwijt, zich van niks bevrijden. Het enige wat hij voelt is voldoening als wat hij schrijft aanslaat, ongerustheid als het effect uitblijft. Schrijven is de honger naar applaus. Publiceren de bevestiging van een prestatie, telkens weer. En nooit genoeg. Het geeft hem het recht zich boven de gewone stervelingen te verheffen. Een andere plaats is er voor hem niet en hij moet ze verdienen, telkens weer. En altijd de angst dat op een dag iemand hem in krant of tijdschrift zal aanwijzen en ontmaskeren als een bedrieger, een valsspeler, een rotte plek in de literaire wereld. ’s Nachts staat hij zonder broek voor de microfoon, is het gedicht in zijn handen onleesbaar geworden, jagen gefluit en hoongelach van het publiek hem wakker uit de droom. Soms duurt het minutenlang voor de paniek uit zijn lijf is weggeëbd en hij durft op te staan om in de badkamer zijn voorhoofd tegen de koude ruit te drukken. Het gevecht put hem uit.’
119. ‘Hij krijgt een maagzweer, belandt in een depressie, wordt doorgestuurd naar een psychiater die hem een antidepressivum voorschrijft dat hem hartkloppingen en plotse opstoten van razernij bezorgt.’
124. ‘DRIE DAGEN LATER zit hij in een café in Schaarbeek met God te praten. Een minzame man, die grote waardering toont voor zijn poëtisch talent en daarbij zelfs de titel van een bundel noemt, zodat Remi ophoudt met hakkelen, zijn borst voelt zwellen en de man in het gezicht durft te kijken. Ze praten urenlang. Over wat persoonlijk is en wat politiek. ‘Je zegt dat werkloosheid en racisme je niet raken in je diepste zelf omdat je het niet aan den lijve ondervindt en je er daarom ook geen poëzie van kunt maken. Maar spreek eens met een paar jongeren van Schaarbeek. Vorige week hield de politie hier een razzia. Gewoon huiveringwekkend, een oefening in het terroriseren van een hele wijk. Als je zoiets hoort, kan je dan zeggen: schandalig, maar het is mijn probleem niet?’ Het ene verhaal volgt op het andere, persoonlijke verhalen, verhalen met naam en toenaam van ontslagen arbeiders, mensen zonder papieren, gezinnen in armoede. Hij kent er blijkbaar honderden. En stilaan dringt het besef tot Remi door dat wat deze man drijft iets heel anders is dan het gelijk van een ideologie, het willen bewijzen van een theorie. Deze man houdt van de mensen ‘gewone kleine mensen die afzien, vechten, ondergaan en weer bovenkomen. Hij houdt van hen met heel zijn hart, heel zijn ziel en al zijn krachten. Al wat hij, Remi, in zijn hoofd aan politiek heeft opgestapeld – inzichten, analyses, concepten en principes –, heeft hij in eerste instantie van deze man overgenomen. Maar in tegenstelling tot zijn grote voorbeeld zit er bij hem niks onder, niks inleving, medeleven, opoffering, solidariteit. ‘… een kandidaat-vluchtelinge die zopas is bevallen en met haar baby in een zaal werd opgesloten, samen met dertig anderen. Als je zoiets hoort, hoe kan je dan in ’s hemelsnaam je gevoelswereld daarvoor afsluiten?’ Er valt geen speld tussen te krijgen. Het gesprek loopt met een onvermijdelijke logica naar zijn conclusie: het Manifest.’