Philip Roth, Amerikaanse pastorale .
Philip Roth, Amerikaanse pastorale
Uitgeverij De Bezige Bij 2018
Semour Levov, bijgenaamd ‘De Zweed’, is op zijn middelbare school een legendarische sportheld die volwassen wordt in het bloeiende Amerika van na de Tweede Wereldoorlog. Hij trouwt een voormalig Miss New Jersey, erft zijn vaders succesvolle handschoenenfabriek en betrekt een schitterend huis. Maar alles wat voor hem van waarde is gaat op een dag in 1968 verloren. Semours geliefde dochter Merry is veranderd van een lief, slim meisje in een norse, fanatiek revolutionaire tiener en zij blijkt verantwoordelijk voor een politiek-terroristische daad. Van het ene op het andere moment verandert Semours verlangen naar een Amerikaanse pastorale in de aangeboren Amerikaanse razernij.
https://www.dbnl.org/tekst/_gid001199901_01/_gid001199901_01_0076.php
26. ‘De vader was niet langer dan een meter achtenzestig of een meter zeventig – een spichtige man die nog geagiteerder was dan de vader wiens angsten de mijne vormgaven. Meneer Levov was een van die in de achterbuurten grootgebrachte joodse vaders wier onbehouwen, onontwikkelde zienswijze een hele generatie worstelende, gestudeerde joodse zoons irriteerde: een vader voor wie alles een onwrikbare plicht is, voor wie er een goede manier bestaat en een foute manier en daartussen niets, een vader wiens mengsel van ambities, vooroordelen en overtuigingen zo onverstoord is door zorgvuldig nadenken dat er niet zo makkelijk aan hem te ontkomen valt als je zou geloven. Beperkte mannen met een onbeperkte energie; mannen die spontaan vriendelijk zijn en gauw kwaad worden; mannen voor wie het belangrijkste van het leven tot elke prijs doorgaan is. En wij waren hun zonen. Het was onze taak hen lief te hebben.’
42. ‘De aanbedene had de aanbidder herkend. Natuurlijk fantaseert iedere vereerder, van sporters zowel als filmidolen, dat hij of zij een geheime, persoonlijke band met de vereerde heeft, maar deze werd openlijk gesmeed door een intens bescheiden ster, ten overstaan van een verstomde groep na-ijverige kinderen – een verbijsterende ervaring, en ik was diep ontroerd. Ik bloosde, ik was diep ontroerd, waarschijnlijk heb ik de rest van die week nergens anders aan gedacht.’
146. ‘Dit was in ‘68, toen dat idiote gedrag nog nieuw was. Mensen moesten ineens de logica zoeken in waanzin. Al die aanstellerij in het openbaar. Het laten varen van remmingen. Het gezag dat machteloos stond. Die kinderen die gek werden. Die iedereen intimideerden. De volwassenen wisten niet wat ze ervan moesten denken, ze wisten niet wat ze ermee aan moesten. Is dit een act? Is deze “revolutie” echt? Is dit een spel? Is dit diefje-met-verlos? Wat gebeurt hier? Kinderen die het land op zijn kop zetten en de volwassenen beginnen ook door te draaien. Maar daar hoorde Seymour niet bij. Hij was een van die mensen die zeker van zichzelf waren. Hij begreep dat er iets fout ging, maar hij was geen ho-tsji-minhist, zoals zijn doddige dikke meisje. Alleen een progressieve schat van een vader. De superfilosoof van het normale leven. Hij had haar opgevoed met alle moderne ideeën dat je redelijk moest zijn ten opzichte van je kinderen. Alles mocht, alles was vergeeflijk, en zij haatte het.’
244. ‘En dat allemaal omdat Merry Karl Marx en Angela Davis had gelezen! Ja, nu herinnert hij zich duidelijk dat hij aan Merry’s bureau zat en zelf Angela Davis probeerde te lezen, er zijn uiterste best op deed terwijl hij zich afvroeg hoe zijn kind dit had gekund, denkend: Dit lezen is net diepzeeduiken. Het is net of je in een aqualong zit met je gezicht tegen het raampje en de lucht in je mond en je kunt nergens heen, je kunt je niet verroeren, je kunt nergens een koevoet tussen zetten om te ontsnappen. Het is net of je die miniboekjes en die bidprentjes leest die moeder Dwyer haar vroeger in Elizabeth gaf. Gelukkig was het kind die ontgroeid, maar een tijdlang bad ze tot de Heilige Antonius als ze haar vulpen kwijt was, en als ze vond dat ze niet hard genoeg geleerd had voor een proefwerk bad ze tot de Heilige Judas, en als haar moeder haar een hele zaterdagochtend haar slordige kamer liet uitmesten bad ze tot de Heilige Jozef, de beschermheilige der handarbeiders. Eén keer, toen ze negen was en een stel reactionairen op Cape May beweerde dat de Heilige Maagd aan hun kinderen was ‘verschenen op hun barbecue en er van heinde en verre mensen toestroomden om een wake te houden in hun tuin, was Merry gefascineerd, misschien niet eens zozeer door het mysterie dat de Heilige Maagd in New Jersey was verschenen als door het feit dat een kind was uitverkoren om haar te zien. ‘Ik wou dat ik dat kon zien,’ zei ze tegen haar vader en ze vertelde hem dat de geest van de Heilige Maagd was verschenen aan drie herderskinderen in Fátima in Portugal, en hij knikte en hield zijn mond hoewel haar opa, toen hij van zijn kleindochter iets opving over het visioen op Cape May, tegen haar zei: ‘Dan zullen ze haar de volgende keer wel bij de Dairy Queen zien,’ een opmerking die Merry in Elizabeth overbriefde. Vervolgens bad oma Dwyer tot de Heilige Anna om Merry te helpen katholiek te blijven ondanks haar opvoeding, maar een paar jaar later waren alle heiligen en gebeden uit Merry’s leven verdwenen; ze droeg de wondermedaille met de beeltenis van de Heilige Maagd niet meer, terwijl ze tegen oma Dwyer had gezworen dat ze die ‘eeuwig’ zou dragen en hem zelfs niet af zou doen als ze zich waste. ‘Ze ontgroeide de heiligen, precies zoals ze het communisme zou zijn ontgroeid. En ze zóu het ontgroeid zijn – Merry ontgroeide alles. Het was maar een kwestie van maanden. Weken misschien, en dan zou alle rommel in die la vergeten zijn. Als ze maar gewacht had. Had ze maar kunnen wachten. Dat was Merry’s verhaal in een notendop. Ze was ongeduldig. Ze was altijd ongeduldig. Misschien maakte het stotteren haar zo ongeduldig, ik weet het niet. Maar in alles waarin ze vurig geloofde, geloofde ze een jaar vurig, ze deed er een jaar over en dan was het van de ene dag op de andere afgelopen. Nog een jaar en ze zou klaar zijn geweest voor de universiteit. En dan zou ze inmiddels iets nieuws gevonden hebben om te haten en iets nieuws om weg van te zijn, iets nieuws om zich helemaal op te werpen, en dat zou dan dat geweest zijn.’
324. ‘Je haat ons niet omdat we roekeloos zijn, maar omdat we verstandig en normaal en vlijtig zijn en afspreken ons aan de wet te houden. Je haat ons omdat wij niet mislukt zijn. Omdat wij hard en eerzaam hebben gewerkt om de beste in het vak te worden, omdat we daarin geslaagd zijn, daarom ben je jaloers op ons en haat je ons en wil je ons kapotmaken. Dus heb je haar gebruikt. Een stotterend kind van zestien. Nee, jullie zijn niet mis. Jullie hebben een ‘revolutionair’ van haar gemaakt, vol grootse gedachten en verheven idealen. Smeerlappen. Jullie genieten van het schouwspel van onze ellende. Laffe honden. Het zijn geen clichés die haar tot slaaf gemaakt hebben, jullie zijn het die haar verslaafd gemaakt hebben aan de verhevenste, oppervlakkigste clichés – en dat wrokkende kind, dat onrecht haatte zoals stotteraars dat nu eenmaal doen, had geen enkele bescherming. Jullie hebben haar wijsgemaakt dat ze één was met de onderdrukten – en haar tot jullie slachtoffer, jullie stroman gemaakt.’