Giovanni Sartori, Homo Videns, televisie, internet en post-denken.
Giovanni Sartori, Homo Videns, televisie, internet en post-denken.
Uitg De Blauwe Tijger 2000-2021
13. Alles lijkt zichtbaar te zijn geworden. Maar wat betekent dat voor de dingen die niet zichtbaar gemaakt kunnen worden? Terwijl we ons zorgen maken over degene die de media aansturen en het nepnieuws dat ze produceren, maken we ons geen zorgen om de media zelf, een instrumentarium dat uit de hand gelopen is.
(…)
Het primaat van het beeld betreft het overwicht van het zichtbare over het inzichtelijke: een proces dat leidt tot zien zonder begrijpen. Het is op basis van deze fundamentele beschouwing dat ik vervolgens de videopolitiek bespreek. Dat wil zeggen, de politieke macht van de televisie en internet in de manier waarop zij onze democratie vormgeven of, beter gezegd, vernietigen.
17. Homo sapiens: Fysiologisch gezien is er niets wat een homo sapiens uniek maakt onder de primaten. Wat hem uniek maakt, is een symbolisch vermogen. Dat is wat Ernst Cassirer ertoe gebracht de mens te definiëren als een ‘symbolisch dier’.
Het symbolische vermogen van de mens ontvouwt zich in de taal: in het vermogen om te communiceren door middel van het uitspreken van geluiden en signalen die betekenis dragen.
(…)
Het spreken dat de mens kenmerkt als een symbolisch dier, evenals zijn denken en weten, zijn producten van de taal. Taal is niet alleen het middel dat strekt tot communiceren, maar ook het middel voor het denken. Voor het denken is zien niet nodig. Een blinde wordt in zijn denken alleen maar gehinderd door het feit dat hij niet kan lezen.
(…)
Hogere beschavingen ontwikkelen zich door middel van schrift. Het is de overgang van de mondelinge communicatie naar het geschreven woord die een hogere beschaving mogelijk maakt. Een hogere beschaving is afhankelijk van het bestaan van de geletterde mens.
(…)
De reproductie van het drukwerk ging langzaam maar gestaag voort. Zij bereikte tussen de 18e en de 19e eeuw haar hoogtepunt met de komst van de krant: het dagblad dat elke dag wordt gedrukt. Tegelijkertijd begon vanaf halverwege de 19e eeuw een nieuwe en andere golf van technologische vooruitgang: eerst de uitvinding van de Telegraaf en daarna die van de telefoon. Met deze twee uitvindingen werd afstand opgegeven en begon het tijdperk van de instant communicatie. De radio voegde een nieuw element toe: een stem die moeiteloos kon doordringen tot in elk huis. De radio brachten enorme uitbreiding van de communicatie. Ook vormde de radio – en de telefoon – een terugkeer naar de mondelinge communicatie van voor de uitvinding van het schrift. Toch ondermijnen ze het symbolische karakter van de mens niet. Omdat telefoon en radio spreken, verspreiden ze nog altijd ideeën in woorden. Boeken, kranten, telefoons en radio zijn dus allemaal middelen van taalcommunicatie.
Halverwege de vorige eeuw vindt er dan een breuk plaats met de opkomst van de televisie. Bij de televisie prevaleert het kijken boven het spreken. Het beeld is dominant en de stem is ondergeschikt en die staat in dienst van het beeld. Dit heeft ernstige gevolgen. Het verandert de menselijke natuur. De mens verandert van symbolisch dier in een kijkend dier: homo videns. Dingen die in beelden worden weergegeven wegen voor hem zwaarder dan dingen die in woorden worden uitgedrukt.
(…)
Het internet heeft niets gedaan om het tij te keren. Theoretisch gezien is het internet bruikbaar voor allerlei soorten symbolische communicatie.
24. Het video kind.
Dit is een keerpunt : Men informeert zich nu door te kijken. Dit keerpunt begint met de televisie. Wat de ontwikkelingen van tele-kijken naar de televisie ook moge zijn, het is de televisie die als eerste en op de meest fundamentele wijze de aard van de communicatie heeft veranderd door haar te verplaatsen van de context van het woord – of het nu gedrukt is, dan wel via de telefoon of de radio wordt uitgezonden – naar de context van het beeld. Dit is een radicale transformatie.
(…)
Televisie is geen additief, maar veeleer een substituut: het keert relatie tussen begrijpen en kijken om.
(…)
Dit verandert onze hersenen en dus de menselijke natuur. De televisie produceert een permutatie, een metamorfose, die de aard van de homo sapiens zelf overhoop haalt. Televisie is niet alleen een communicatiemiddel, maar ook een antropogenetisch instrument: een medium dat een nieuwe anthropos, een nieuwe mens, genereert.
(…)
Het grotere probleem is dat het kind, gevormd door het kijken, intellectueel atrofieert en zich ontwikkelt tot een mens die niet leest: een homo videns met een levenslange verslaving aan het scherm.
(…)
De zelfgenoegzame boodschap van de nieuwe beeldcultuur is dat de cultuur van het boek slecht voor enkelen is en dus elitair, terwijl de beeldcultuur voor velen is en dus democratisch. Maar het aantal gebruikers, of het nu gaat om enkelen of velen, verandert de aard of de waarde van een cultuur niet. En als de prijs van een universele cultuur is dat deze gedegradeerd is tot een cultuur die kwalitatief gezien eigenlijk slechts een gebrek aan cultuur is, dan is de hele transactie niets anders dan een verlies.
41.Video politiek.
Democratie is vaak gedefinieerd als de heerschappij van de publieke opinie. Deze definitie is nog treffender worden met de opkomst van de videopolitiek, want de televisie en het internet zijn zonder twijfel geduchte opinievormers. De mening van het soevereine volk is tegenwoordig vooral het product van de manier waarop de televisie en het internet het volk ertoe aanzetten om een opinie te hebben. Videomacht staat echt centraal in alle hedendaagse politieke processen, omdat ze de opinie van mensen bepaalt.
(…)
Opinie is doxa ; niet epistèmè. Het is geen kennis; het is simpelweg schijn; subjectieve opvatting. Wiskunde is bijvoorbeeld geen opinie. Andersom: opinie is niet als de wiskundige waarheid. Opinies zijn overtuigingen, soms gegrond, soms ongegrond.
Voor het functioneren van de democratie is het noodzakelijk dat de publieke opinie op een of andere wijze met kennis verbonden is. Juist daarom is directe democratie onmogelijk en moet elke functionerende democratie een representatieve democratie zijn, waarin de elite, die het volk als geheel vertegenwoordigt, regeert. De elite moet de kennis en het leiderschap verschaffen om de bevolking te overtuigen van wat, gezien de feiten, werkelijk in het algemeen belang is.
44. Bij de televisie en het internet is het beeld zelf de autoriteit: het gezag van het beeld. Het maakt niet uit dat beelden bedrieglijker kunnen zijn dan woorden. Nee, we blijven elkaar vertellen dat ‘1 beeld meer zegt dan 1000 woorden’ en we geloven het nog ook. Het punt is dat het oog gelooft wat het ziet; het ding dat men gezien heeft, heeft cognitief gezag. Wat men ziet lijkt echt te zijn, wat impliceert dat het waar lijkt te zijn.
Dit verandert het hele politieke spel. Om te beginnen is de aard van de publieke opinie veel minder of helemaal niet gevoelig voor redeneren en discussiëren. De homo videns is niet gewend aan redeneren en discussiëren en hij heeft dat niet nodig om een mening te hebben. Het beeld, ondersteund door een paar woorden, volstaat.
(…)
Op de vraag rijst dus hoe de publieke opinie het beste kan worden ingeschat. Het antwoord dat men heeft bedacht is opiniepeilingen. Het is geen toeval dat de opiniepeilingen in de jaren 50 van de vorige eeuw populair werden: op het moment dat de televisie deel begon uit te maken van ons leven.
51. Het beeld is – veel meer dan het woord – emotioneel. Het woord is vaak nogal cerebraal. Natuurlijk zijn opruiende toespraken niet onmogelijk, maar in ieder geval bevat elke toespraak ook logos. Het beeld is enkel pathos. Gevangen zijn in het zichtbare plaatst de emoties dus op de troon. Dat is uiterst gevaarlijk, vooral in de politiek, omdat het leidt tot roekeloze beslissingen vanuit het moment.
Tot slot roept de heerschappij van het beeld ook een verlangen of een behoefte en wens op om gezien te worden, want het pseudo-event oplevert, een gebeurtenis die niet had plaatsgevonden als er geen camera was om het te filmen. Het pseudo-event is dus een voorgefabriceerde gebeurtenis voor en door de televisie.
58. Met onjuiste statistieken bedoel ik statistische resultaten die onjuist zijn vanwege de wijze waarop ze geïnterpreteerd worden. De geschreven pers is zeer bedreven in dit soort onwaarheden, maar de televisie is er een ware meester in. Voor de televisie en de meeste websites zijn statistische tabellen, sterk vereenvoudigd en tot op het bot gereduceerd, namelijk een geschenk uit de hemel. Met tabellen in percentages kan alles worden gereduceerd tot een paar beelden: beelden die onbetwistbaar objectief lijken te zijn. Als we statistieken voorgelegd krijgen, denken we de stem van de wiskunde te horen. En wiskunde is niet gebaseerd op nutteloos gebabbel.
Wiskunde is inderdaad niet gebaseerd op geklets, maar de interpretatie van een statistische analyse is dat vaak wel. Neem het werkelijk sensationele geval van de statistieken die worden gebruikt om rassendiscriminatie in de Verenigde Staten aan te tonen en te meten, met name tegen zwarte, maar in sommige gevallen ook tegen andere minderheden.
69. Democratie: quo vadis?
We moeten ons echter niet beperken tot het analyseren van de invloed van de televisie en het internet op stemgedrag. De effecten van videopolitiek zijn zeer uiteenlopend. Een van deze effecten is dat het scherm de verkiezingen personaliseert. Op het scherm zien we mensen; geen partijprogramma’s.
Mensen die bovendien gedwongen worden te spreken in ‘soundbites’.
Voorheen gaven politieke leiders toespraken, waarin ze hun publiek informeerden over de politieke ideeën van hun partij. De hedendaagse videoleider daarentegen brengt dergelijke boodschappen nog nauwelijks over; hij is de boodschap. Voorzover hij nog iets laat horen is het vooral een kernachtige slagzin.
96. Het is niet waar, zoals de oppervlakkige multimediaspecialisten suggereren, dat het verlies van de geschreven cultuur wordt gecompenseerd door het verwerven van een beeldcultuur. Het is niet vanzelfsprekend dat na de dood van een koning een andere koning hem zal opvolgen, aangezien we ook opeens zonder koning zouden kunnen blijken te zitten. Vals geld compenseert geen echt geld: het elimineert het. En tussen geschreven cultuur een beeldcultuur bestaat alleen een schril contrast.
Zoals Ferrarotti opmerkt: ‘lezen vereist afzondering, concentratie op de pagina, het vermogen om helderheid en onderscheid te waarderen’; de homo sentiens – het Ferrarottiaanse equivalent van mijn homo videns – vertoont daarentegen kenmerken die precies het tegenovergestelde zijn: ‘lezen vermoeit hem… Hij voelt… Hij geeft de voorkeur aan samengevatte inhoud en bliksemsnelle synthetische beelden. Dit fascineert en verleidt hem. Hij ziet af van logische verbanden, de rationele volgorde, de reflectie die noodzakelijkerwijs een inkeer in zichzelf impliceert… Hij geeft toe aan de onmiddellijke, warme emotioneel innemende impuls. Hij kiest ervoor om de levenswijze te volgen die kenmerkend is voor een kind, dat eet wanneer hij wilt, huilt als hij ongemak ervaart, slaapt, wakker wordt en in zijn momentane behoefte voorziet’.
Dit portret lijkt volmaakt. De beeldcultuur is ongecultiveerd en dus geen cultuur.