Rik Torfs, Tijdgeest, Een perspectief op mens en tijd
Rik Torfs, Tijdgeest, Een perspectief op mens en tijd
uitg. Ertsberg 2023
Een uitstekend brevier voor leken, bereid tot het bevragen van die Tijdgeest waar Rik Torfs een bondig, grondig, spits, mild en ironische perspectief op mens en tijd presenteert. Ideaal om met mondjesmaat te lezen en vooral opnieuw te lezen.
105. ‘Ondertussen hoeven onthechting en verinnerlijking niet te leiden tot een passief bestaan. Integendeel, een uitspraak die mij vanaf mijn jeugd inspireerde is die van de econoom Joseph Schumpeter (1883-1950): ‘Het toppunt van beschaving is je volledig inzetten voor iets waarvan je tegelijk de relativiteit inziet.’ Met de jaren vind ik deze woorden almaar juister. Precies omdat mensen zich uitsloven om goed over te komen en aan de eisen van de tijdgeest te voldoen, worden ze minder gelukkig en minder succesvol dan ze vinden dat ze zouden moeten zijn. Pas als je zelf niet langer het hoofdpersonage bent maar een passant, vallen de pathos en de dramatiek van de door de tijdgeest aangereikte levensdoelen weg, en zijn we vrij om er iets prachtigs van te maken, zonder volmaakt te hoeven zijn. De verborgen hand van Mattheüs helpt daarbij. Ze stimuleert bescheidenheid en verhindert publiek tentoongespreide zelfoverschatting. Als dat gepaard gaat met innerlijke kracht die tot de ontwikkeling van de gekregen talenten leidt, zonder zulks als een eigen verdienste te beschouwen, is in het leven veel mogelijk, ondanks of dankzij de tijdgeest.
Humor en zelfrelativering. De weg vooruit. De verborgen hand. Het zijn drie wegen om positief met de tijdgeest om te gaan, hem te herkennen en er het goede van te zien, zonder hem het laatste woord te geven. Dat woord is aan wie zich vrij genoeg voelt om de vrijheid aan te kunnen.
19. ‘Voortschrijdend inzicht is, zeker wanneer we wat scherper toekijken, niet de motor van de geschiedenis. Er zijn momenten van voor- en momenten van achteruitgang. Ook momenten van stagnatie. Maar de mens, en zeker de westerse mens, individueel zowel als collectief, kan niet verder zonder de droom dat hij almaar vooruitgaat, wat op zichzelf een ontroerende gedachte is. De condition humaine is de leidraad van de geschiedenis.’
23. ‘De Franse schrijver en filosoof Henri Bergson (1859-1941) benaderde in zijn boek Essai sur les données immédiates de la conscience (1889) de tijd in een bredere zin. Naast le temps objectif die bij het positivisme aansluit, schonk hij aandacht aan le temps subjectif, de tijd zoals hij van binnenuit wordt beleefd. Iedereen ervaart hetzelfde moment immers anders. Terwijl de een de tijd doodt met het kaartspel, schrijft de ander een romantisch gedicht. Zelfs de snelheid van de tijd is subjectief. De tijd heeft geen snelheid. Snelheid heeft alleen de wandelaar die er zich in begeeft. De tijd is van hem, niet van de tijd. Een kind vindt tijd vaak lang duren, hij lijkt wel eindeloos, wat soms tot momenten van verveling leidt, maar ook tot zomervakanties die oneindig lijken, gelukkig maar, want zo worden ze een oeverloze bron van fantasie waaruit gevoelige zielen levenslang inspiratie putten. Wanneer mensen ouder worden, gaat de tijd vlugger, glipt hij door de vingers, is elke dag voorbij vooraleer hij is begonnen. Verzet blijkt nutteloos. Oude mensen verliezen het gevecht tegen de tijd lang voor hun dood.’
27. ‘Vandaag is het groepsdenken helemaal terug van weggeweest, is iemand een ‘witte cisman’, een ‘Afro-Amerikaanse vrouw’, een ‘lid van de holebigemeenschap’ vooraleer eventueel op het individu kan worden ingezoomd. Hoe komt dat? Omdat het individu vaak met ofwel ‘privilege’, ofwel ‘achterstelling’ wordt geassocieerd. In beide gevallen wordt die positie toegeschreven aan de groep waartoe iemand behoort, ook al stemt zulks in individuele gevallen niet noodzakelijk overeen met de werkelijkheid. Zo kan het dat een arme blanke man bij de invulling van een vacature of een internationale functie moet wijken voor een welgestelde Afro-Amerikaanse vrouw omdat de groep als maatstaf geldt, niet het individu. Dat verliest zijn individuele rechten. Die worden collectieve plichten als hij uit een bevoorrechte groep komt, en collectieve rechten wanneer het andersom is. In beide gevallen is er van een individuele invulling van rechten weinig sprake. De ‘objectieve’ groepsfactor domineert de ‘subjectieve’ individuele insteek die ruimte schept voor persoonlijke keuze.
32. ’ ‘Zijn daar cijfers over?’, is een vraag die algauw weerklinkt wanneer iemand een bewering doet. De psychologie, die aanvankelijk voortvloeide uit en zich afsplitste van de filosofie, is niet langer ‘zielkunde’ maar een gereconstrueerde exacte wetenschap. Met voorspelbaarheid van het gedrag als eerste doel. Op die manier verkrijgt ze de status van een waarachtige wetenschap en blijft ‘de geest in de fles’. De o zo gewantrouwde geest.
Opvallend is dat vooral jongeren – ook jonge academici – zich bij deze aanpak veilig voelen. Sommigen schrijven die liefde voor de exacte wetenschap toe aan de hogere scholingsgraad van de jeugd: jongeren hebben vaak langer gestudeerd dan hun ouders en pakken daar graag mee uit, wat ik altijd een beetje pijnlijk heb gevonden. Toch is er meer aan de hand. Jongeren denken in het algemeen radicaler dan ouderen. Een exact-wetenschappelijke benadering trekt een duidelijke lijn tussen waar en onwaar. Jonge mensen die gezien hun leeftijd over een minder ruim referentiekader beschikken, hebben doorgaans meer behoefte aan duidelijkheid. Zo beschreef Witold Gombrowicz het in zijn Dagboek 1959-1969. Daarin legt hij uit waarom jongeren in zijn tijd, die niet helemaal de onze is, vaak sympathie voor het communisme hadden. Dat kwam niet omdat ‘ze opgehitst werden door agitatoren, maar wel omdat het maatschappelijk systeem erg wetenschappelijk in elkaar leek te zitten. Jongeren bewonderen en vereren de wetenschap, schreef Gombrowicz. En het communisme ging er prat op wetenschappelijk te zijn.’
51. ‘Bovendien biedt wetenschap in een neoliberale context een ander voordeel. Omdat ze zich niet richt op holistische, moeilijk grijpbare analyses maar juist op voorspelbaarheid mikt, kan ze door bedrijven worden aangewend bij reclamecampagnes en verkoop. Hoe gedragen mensen zich onder deze of gene omstandigheid? Psychologie is op zo’n moment allesbehalve ‘zielkunde’, maar bestrijkt een duidelijk afgelijnd deelgebied van het menselijk handelen waarvan de kennis economisch nut oplevert.
Zijn visie op wetenschap die Gert Storms met talloze tijdgenoten deelt, heeft daarnaast een ander, contra-intuïtief effect. De meeste mensen, onder wie veel academici zelf, denken en betreuren dat onderzoek de richting van hyperspecialisatie uitgaat. Onderzoekers weten almaar meer van almaar minder, en slechts met weinig anderen kunnen ze tot in de kronkeligste meanders over hun vakgebied in gesprek treden, is het algemeen gedeelde gevoel. Mede daarom fungeren ze almaar vaker als ‘experts’ die het finale antwoord geven dan als ‘wetenschappers’ wier stellingen voor discussie vatbaar zijn. Want wie blijft over om een valabel gesprek mee te voeren als de wetenschap volledig in hokjes is opgedeeld? Edoch, deze voortdurend verdergaande specialisatie is schijn. Want terwijl het aantal deelgebieden van de wetenschap blijft vergroten, gebeurt op methodologisch gebied het tegendeel en treedt er juist een vernauwing van het perspectief op.
52. ‘Nu even terug naar het uitgangspunt, de grote ommekeer aan de universiteiten eind vorige eeuw. De inhoudelijke keuzes in de voorheen ‘zachtere’ wetenschappen vloeien immers niet, of zelfs niet in de eerste plaats, voort uit een intrinsiek debat binnen het eigen domein. Erachter schemert altijd het besef dat de universiteiten in hun hoedanigheid van cash hunting machines de exacte wetenschappen als impliciet uitgangspunt nodig hebben. De onderzoeksresultaten moeten, net als het geld waarmee ze worden gefinancierd, duidelijk meetbaar zijn. Dat lukt beter bij fysica dan bij metafysica.
Mogelijk speelt nog een ander element een rol. Ik durf het nauwelijks te vermelden, maar als eenvoudig jurist die niet over een diepe wiskundige vorming beschikt, doe ik het toch. De op cijfers gestoelde ‘verwetenschappelijking’ van hun vakgebied komt sommige wetenschappers uit zachtere disciplines goed uit. Ze waren liever arts of ingenieur geworden, als ze daar meer aanleg voor hadden gehad. Methodologie en status staan niet altijd los van elkaar.’
74. ‘De woede of ira is in onze tijd alomtegenwoordig. Weliswaar is ze geen zonde meer. Vandaag gaat ze door als de hoogste vorm van deugdzaamheid. Kwaadheid is authentiek, waarbij de term ‘verontwaardiging’ een hogere status geniet dan ‘woede’, dat enige wildheid suggereert. Verontwaardiging daarentegen getuigt van waarachtig engagement, is een superieure vorm van kwaadheid die zich als moreel onontkoombaar aandient vanwege krakkemikkige sociale verhoudingen of historisch onrecht. Die bestaan in verschillende vormen. Discriminatie en onderdrukking. Toxische mensen, terwijl vroeger vooral paddenstoelen toxisch waren. Toen gold woede als een gebrek aan zelfbeheersing. Hoe anders is de waardering die ze in onze tijd geniet als een moedige uiting van waarachtig leven. Mensen verdienen lof als ze zichzelf zijn en woede helpt daarbij. Soms is ze het enige wat overblijft nadat alle andere gevoelens zijn verdwenen.
De opwaardering van de woede als het meest zuivere gevoel, verschaft woede in het maatschappelijke debat een prominente rol. Verontwaardiging is de beste techniek om elk debat in de kiem te smoren, om een taboe te creëren rond de inhoudelijke discussie. En, zoals eerder gemeld, herken je de tijdgeest aan zijn taboes, de onderwerpen waarover je niet openlijk kunt spreken omdat de emotionele verontwaardiging te groot is.
90. ‘Kortom, een echte regering van experts bestaat niet, omdat experts geen zuivere experts zijn maar tegelijk mensen met een mening. Uiteraard is de hier geformuleerde kritiek niet nieuw, het is een algemeen bekend gegeven dat af en toe bewust wordt vergeten. Ook door experts zelf.’
91. ‘Gelijkheid in de wet past de wet zonder onderscheid op zoveel mogelijk mensen toe en vermijdt onderscheiden categorieën die discriminerend kunnen zijn. Gelijkheid door de wet behandelt mensen bewust ongelijk om een grotere vorm van effectieve of materiële gelijkheid te bereiken, bijvoorbeeld door positieve discriminatie van personen of groepen.
In het verleden genoot ‘gelijkheid voor de wet’ de voorkeur van de meeste mensen en het merendeel van de juristen. Dat is in onze tijd almaar minder het geval. De twee vroeger als juridisch minder orthodox beoordeelde vormen van gelijkheid winnen veld.