Kenzaburo Oë, Het eigen lot
uitg. Meulenhoff 1964-1970
30. ‘En wanneer mijn tijd komt om te sterven zal ik hem mij misschien herinneren en als door die herinnering de pijn en angst van de dood voor mij toenemen, zal ik een klein gedeelte van mijn plicht als vader hebben vervuld.’
112. ‘Op het ogenblik is mijn voornaamste zorg een persoonlijke kwestie, een groteske baby, ik heb de werkelijke wereld mijn rug toegedraaid. Die anderen kunnen gemakkelijk deelnemen aan de lotsbeschikking van de wereld met hun protestbijeenkomsten; zij hoeven zich niet te bekommeren om een baby met een bult op zijn hoofd.’
116. ‘Kafka, weet je, schreef in een brief aan zijn vader dat het enige wat een ouder voor een kind kan doen is het te verwelkomen wanneer het komt. En wijs jij in plaats daarvan je baby af? Kunnen we het egoïsme dat een ander leven afwijst goedpraten omdat een man vader is?’
123. ‘Vogel was op de vlucht geweest vanaf het moment waarop hij zich bewust was geworden van zijn optimistische vergissing en nu kon hij niets anders bedenken dan zich al vluchtend van tijd tot tijd om te keren om zich te verdedigen. Ik moet hun verbieden te opereren, anders zal de baby mijn wereld binnenmarcheren als een bezettingsleger.
‘Is er enige kans dat de baby normaal zal opgroeien als u opereert?’ vroeg Vogel werktuiglijk.
‘Ik kan nog niets met zekerheid zeggen.’
128. ‘In het begin was onze verhouding alleen seksueel, ik was een seksueel toevluchtsoord waar je je verborg voor je angst en je schaamte. Maar vannacht heb ik me gerealiseerd dat er in mij ook een hartstocht voor Afrika groeide. En dat betekent een nieuwe band tussen ons, Vogel, nu hebben we een kaart van Afrika die ons bijeenbrengt. We hebben een sprong gemaakt van een zuiver seksueel laagland naar veel hogere grond, iets waar ik altijd al op gehoopt heb, en nu voel ik het echt, Vogel, dezelfde hartstocht! Daarom breng ik je in contact met mijn vriend die dokter is en bevuil ik mijn eigen handen tegelijk met de jouwe!’
136. ‘In een wereld die door al die anderen werd gedeeld, gleed de tijd voorbij, de enige tijd die de mensheid had, en een noodlot dat over de gehele wereld werd gevreesd als een en hetzelfde noodlot begon een dreigende vorm aan te nemen. Vogel hoefde zich daarentegen slechts te verantwoorden tegenover de baby in het mandje op zijn schoot, het monster dat zijn persoonlijke noodlot beheerste.’
145. ‘Als ik dit monster eerlijk tegemoet wil treden in plaats van het te ontvluchten, zijn er slechts twee mogelijkheden voor me: ik kan de baby met mijn eigen handen wurgen of ik kan hem accepteren en grootbrengen. Dat heb ik van het begin af aan begrepen, maar ik heb niet de moed gehad het te aanvaarden –’ (…)
‘Als ik nu een ongeluk krijg en sterf voordat ik de baby heb gered, heeft mijn hele zevenentwintig jaar lange leven geen enkele betekenis gehad. Vogel werd bevangen door een angst die dieper was dan enige angst die hij ooit had gekend.
147. ‘Deze keer heb je je probleem werkelijk onder ogen gezien,’ zei de professor.
‘Eerlijk gezegd probeerde ik het aldoor te ontvluchten. En dat was me bijna gelukt. Maar het schijnt dat de werkelijkheid je dwingt op een behoorlijke manier te leven wanneer je in de werkelijke wereld leeft. Ik bedoel, zelfs al ben je van plan je te laten vangen in een val van zelfbedrog, dan kom je toch op een gegeven moment tot de ontdekking dat je geen andere keus hebt dan die val te vermijden.’ Vogel was verbaasd om de onderdrukte wrok in zijn stem. ‘Dat is mijn ervaring tenminste.’
‘Maar het is mogelijk op een heel andere manier in de werkelijke wereld te leven, Vogel. Er zijn mensen die haasje-over springen van het ene zelfbedrog naar het andere tot aan de dag waarop ze sterven.’
148. ‘Je bent veranderd.’ De stem van de professor was warm van vaderlijke genegenheid. ‘Een kinderachtige bijnaam als Vogel past niet meer bij je.’
Vogel wachtte tot de vrouwen hem hadden ingehaald en keek neer op zijn zoon, die veilig in de armen van zijn vrouw lag. Hij wilde proberen de weerkaatsing van zijn gezicht in de pupillen van de baby te zien. De spiegel van de ogen van de baby was van een diep, helder grijs en begon wel een beeld te weerkaatsen, maar het was zo uiterst fijn dat Vogel niet kon zien of hij inderdaad een nieuw gezicht had. Zodra hij thuiskwam zou hij in de spiegel kijken. Daarna zou hij het woordenboekje van de Balkantaal ter hand nemen dat Delchef hem had geschonken voordat zijn legatie hem naar huis had gezonden. Aan de binnenkant van het omslag had Delchef het woord voor ‘hoop’ geschreven. Vogel wilde het woord voor ‘geduld’ opzoeken.’