knee compression sleeve

Er is nog zo veel dat ongezegd is. (Rutger Kopland)

Dupslog
Dupslog

Louis Paul Boon, De Kapellekensbaan of de 1ste illegale roman van Boontje

15 juni 2024


uitg. Arbeiderspers 1953





Omstreeks 1969 voor het eerst ontleend uit de fantastische bibliotheek van de RijksNormaalSchool te Lier waar ik rond die tijd ook kennismaakte met het werk van Paul Van Ostaijen. Beide schrijvers waren voor mij toen een openbaring.



Wanneer ik nu De Kapellekensbaan van Boon herlas was de vernieuwde kennismaking verwarrend, stroef en als mij nu iets geopenbaard werd dan was het vooral dat het vandaag toch wel heel veel beter had gekund, zonder de overbodige zotternijen en gekunstelde truuken van de foor op vlak van spelling, constructie, zinsbouw en eptiheta.



19. ‘Voor zover ik u kan volgen, zegt de kantieke schoolmeester, zijn het allen abnormalen waarover ge schrijft: wel pikt ge honderden kleine feiten uit het normale leven, maar die feiten mengt ge eerst onherkennelijk door elkaar tot een wriemelende klomp, en die klomp duwt ge daarna op een nietbestaand plan. Of als ik me duidelijker mag uitdrukken: die honderden kleine feiten uit het normale leven worden in uw handen stenen waarmee ge een abnormale wereld optrekt. Geen enkele uwer helden is een normale mens en geen enkele gebeurtenis speelt zich herkennelijk af, noch in deze tijd noch in een voorbije tijd.’



168. ‘een ‘reinaert’ door de zoon van johan janssens



Johan janssens zegt met een mengeling van trots en van weemoed: een mens is een boog, en zijn kind is de pijl die hij wat verder schiet… al van in mijn kinderjaren peinsde ik dat een huisgevel een gelaat was dat mij aanstaarde, en nu wandel ik in de avond met mijn zoon jo, die 7 jaar is, naar zijn grootvader die in de stad van de 2 fabrieken op een straathoek woont… en van in het begin der straat zien wij het raam waarachter de lamp brandt, en mijn zoon jo zegt: dat raam is precies het gelaat van mijn grootvader. En ik kijk er naar en het is inderdaad zó. En met mijn zoon jo, die 7 jaren is – of heb ik al gezegd hoe oud hij is? – in de zondagmorgen wandelend in de velden rondom ter-muren, kopen we ons in een boerenwinkeltje wat appelsienen: en de vrouw uit het winkeltje babbelt en babbelt, uit beleefdheid, over het weer en de tijd en de mensen, en als we buitenkomen zegt onze jo: die vrouw babbelde alsof ze ons 20 kilo appelsienen verkopen moest. En ik johan janssens bleef verrast ‘staan: zou hij nu reeds weten wat ik nog leren moet?: dat de mensen van vandaag hun tong gebruiken om er alleen woorden mee uit te spreken die passen in het raam van hun commerce? En tegen zijn moeder zegt hij: ik ga later met een man trouwen, want met een vrouw is het altijd iets… Maar zijn moeder legt hem uit dat zoiets onmogelijk is, een man moet met een vrouw trouwen. En hij wil weten waarom. Dat zult ge later begrijpen, als ge groot zijt, zegt ze. Dat is nu dwaasheid, antwoordt hij, waarom zou ik dat nu niet even goed kunnen begrijpen? En daarop legt zijn moeder hem uit, dat in een huwelijk een man en een vrouw nodig zijn, want dat er anders geen kinderen kunnen komen: en hij kijkt haar nadenkend aan en zegt: ha, het spel zit zo ineen!En met diezelfde ontroerende mengeling van trots en weemoed, krijgt johan janssens een papiertje uit zijn zak… een reinaert die onze jo heeft geschreven, verklaart hij: van Den Vos reinaardt: noobel en Isenrijm zijn op weg naar rijnaart maar ik heb het gezien en zeg tegen mijn vader rijnaardt dat hij de deur moet dichtdoen, goedt dichdoen, heel goed vast dichttoen, met planken vastnagelen. En als zei wegzijn opent rijnardt de deur en vangt hij een aasje: door jo janssens.’



187. ‘En pas is 1 mei voorbij, of het wordt de ersatz 1 mei van de encycliekers – op onzelieveheer hemelvaart – en al het volk, dat eigenlijk in de stoet der socialen en der ultramarxisten zou kunnen opgestapt hebben, stapt op in Deze stoet, zonder einde slingerend doorheen al de straten der kleine stad van de 2 fabrieken… en ze zijn allen in uniform en ze zingen allen gelijk de duitse soldaten het deden, en ze dragen een groot misleidend spandoek waarop dezelfde slogan staat die de socialen en de ultra- marxisten lanceerden: voor vrede en welstand. En gij, die weer te schrijven zat, te schrijven en te schrijven, ge legt uw pen neer en staat aan de straatdeur naar die stoet zonder einde te kijken… en ge trekt een streep onder dat hoofdstuk, en weet niet of het nog de moeite loont aan een volgend hoofdstuk te beginnen… alhoewel ge er reeds een mooie titel voor had: vandaag wat zon en morgen wat regen en wind. ’



235 . ‘zij spreken over de nazis als over iets ver weg, en dat ze nooit begrepen hebben… en ook zijn ze liefst ver van al die dingen… geen avonturen, geen grote woorden… een beetje brood en wat kolen en wat werk… voor de rest hebben ze angst, dat gij die aanklopt, het avontuur weer wilt wakker maken… men vraagt dadelijk voor welke partij… want alles komt neer op een partij, en van een partij willen ze zich liefst zo ver mogelijk verwijderd houden: kies geen stelling, in een tijd waarin stelling kiezen de dood kan betekenen: dat is het motto van hen die het avontuur hebben meegemaakt. ’



399. ‘Voor velen werd het aanstootgevende gebrek aan structuur en een leidende idee, ruimschoots goedgemaakt door de overtuiging dat dit tomeloze schrijven ingegeven zou worden door een groots aanvoelen van de dingen. In De Kapellekensbaan heeft men naar verluidt te doen met een mens die zich het koste wat het wil moet uitspreken, en een beetje criticus is dan meteen één en al oor. Alle geknisper, geknetter en geruis ten spijt, ontdekt hij feilloos de stem van de auteur, de ware Boon. Hij wordt bekoord door de authentieke boodschap van (geschokte) menselijkheid die hij meent te horen, al is de ontvangst niet bepaald zuiver en kan hij zich wel een betere frequentie dromen. Zo bewondert de katholieke recensent Henk Kuitenbrouwer in De Kapellekensbaan ‘de stem van een strijdend hart dat vol is van liefde en haat’. Zulke auditieve hallucinaties zijn schering en inslag, ze vormen in de jaren vijftig blijkbaar het bewijs van een zuiver-literair gehoor: ‘Nergens zinkt Boons stem tot een schrijftaal.’ Het lijkt wel een nachtegaal!’



401. ‘De tekst wordt monument en mijlpaal, hij wordt voor eens en altijd gedateerd: De Kapellekensbaan, romaneske proeve van naoorlogse wanhoop en ontgoocheling. IJverige gidsen zullen de bezoekers rondleiden en hun de aloude verhalen vertellen over Leven en Werk.Zo’n gids heet bijvoorbeeld Bert Vanheste, hij is literatuursocioloog en plaatst De Kapellekensbaan in de geschiedenis van de gevoelssocialist Boon, die, in de kilte van de Koude Oorlog en vanuit een aangeboren scepticisme, zijn moeizaam verworven sociaal engagement opgeeft om zich verbitterd terug te trekken in zijn reservaat. Juist door zijn tegendraadse vormkracht zou de afvallige wereldverbeteraar Boon er volgens Vanheste in slagen zijn persoonlijke getuigenis te laten uitgroeien tot een bijbel van de verwarring, de twijfel en de ideologische crisis van de naoorlogse linkse intelligentsia. ‘



404. ‘Wanneer Boon eind 1945 Madame Odile verscheurt, scheurt hij zich dus los uit een romantraditie welke hij zelf ten volle beleden heeft. Die traditie is als het ware gegeven met De voorstad groeit, zijn officiële debuut. Met Mijn kleine oorlog, waarvan het manuscript vermoedelijk in september 1945 wordt voltooid, laat de romancier de bedoelde traditie achter zich. Zelf omschrijft hij haar als (te) romantisch, (te) sentimenteel, (te) idealistisch. Maar dat zijn (te) grote woorden, ze nopen de kritische lezer tot een kleine reconstructie van Boons vroegste literaire opvattingen.



414. ‘Met zijn bekentenis in het voorwoord van Zomer te Ter-Muren bereikt Boons poëticale bewustwording, zoals die zich in het eerder vermelde literatuur- en kunstkritische proza aftekent en in De Kapellekensbaan vorm krijgt, een voorlopig hoogtepunt. Deze bewustwording betreft ook de plaats van de schrijver en kunstenaar in de maatschappij en hun relatie met het publiek. Cruciaal bij dit alles is dat Boon in de zomer van 1945 lid wordt van de Kommunistische Partij België. Hij gaat bij De roode vaan werken, en gewis niet alleen voor de centen. Na de (voorlopig) laatste oorlog werd hij immers geconfronteerd met een schandalige tegenstrijdigheid: hoewel de totale ondergang maar net vermeden kon worden en de eerste slachtoffers van het Beest die bevrijd werden uit de hel getuigen dat het allemaal anders moet, herneemt het oude leven zich toch. Geschokt neemt Boon zich eind 1945 voor het masker van de naoorlogse wereld af te rukken en het morele failliet van de vooruitgangsdriftige westerse ‘democratieën’ te openbaren. Slechts één enkel doel heeft hij: de mens waarschuwen en in zijn dolle vaart naar de afgrond afremmen.



In de kpb ziet hij een verzamelplaats voor opposanten tegen een al te zelfgenoegzame burgerlijke wereld. Zijn keuze voor het communisme is dus niet positief-utopisch, hier kiest een partijloze tegen de restauratie van de vooroorlogse orde en de burgerlijke ideologie. Die keuze berust niet op het legendarische projectievermogen van de romanticus Boon, ze wordt in hoge mate beïnvloed door het imago dat de communistische partijen aan de Spaanse burgeroorlog overhielden. Het gaat ook niet om een keuze van de artiest Boon, al verwoordt laatstgenoemde zijn anti-burgerlijke parti pris natuurlijk wel als kunstenaar. Daarin verschilt hij trouwens nauwelijks van geestesgenoten als Magritte of Picasso. Maar net als zovele kunstenaars zal Boon algauw ervaren – en wel precies via de kunst – dat hij voor een imaginair communisme heeft gekozen.



‘Met name de surrealistische interesse van de eigengereide communist Boon stoot op een massief onbegrip. Niet alleen krijgt hij op De roode vaan steeds meer tegenkanting van officiële zijde, ook de volkse lezer laat hem in de steek. De revolutionaire massa’s blijven zweren bij het burgerlijk realisme uit de vorige eeuw en de zonnebloemen van Van Gogh. ‘Het publiek echter… o het publiek, wat is dat voor een woord?... het publiek protesteert nooit, en slikt maar door, en plakt altijd in de handen, zodat de schone schijn langs weerskanten gered blijft.’ Algauw komt Boon tot de bevinding dat hij gekozen heeft voor een volstrekt denkbeeldig communisme: ‘ik ben een artist in uniform…’ Het reële communisme is een machtsinstrument in de handen van stalinistische bureaucraten van de Revolutie. Men mag er slechts mee aan de burgerlijke maatschappij sleutelen, zolang de negentiende-eeuwse principes ervan intact blijven. Vooruitgang en gezond verstand, daar blijkt het ook in de Partij op aan te komen! ‘



‘Tot zijn eigen verbijstering ontdekt Boon dat de rechtgeaarde communist, in zijn onwankelbaar geloof in een Gouden Toekomst, niet minder bevreesd is dan de burgerman voor wat de moderne mens onbewust drijft. Anders dan die burgerman ziet de communistische mens wel dat de wereld ziek is, maar hij weigert te vorsen naar de diepere oorzaken van de kwaal. Nu wordt de tegendraadse mens en kunstenaar Boon zich pas echt bewust van zijn fundamentele anders-zijn, dat hij een legendarische naam schenkt: ‘het ergste was, dat ik tot de ontstellende ontdekking kwam geen marxist te zijn gelijk de anderen, doch integendeel een anarchist, een nihilist, een viezentist.’De tot droefenis stemmende belevenissen van Boontjes ‘evenbeeld’ johan janssens monden uit in een dagboek over wat de auteur in een interview de ‘bitterste tijd van mijn leven’ noemde. Dat dagboek handelt over de treiterijen op de redactie van ‘het dagblad der ultramarxisten’ (De roode vaan) en het onvermijdelijke ontslag. ‘



419. ‘Zo bekeken vertoont De Kapellekensbaan onmiskenbaar overeenkomsten met het werk van Alfred Döblin en een reeks verwante romanciers uit het interbellum, die, vanuit een tegendraads moralisme, elk op hun manier de grenzen van het modernisme aftastten. Belangrijker evenwel dan deze literair-historische etikettering lijkt ons dat Boontjes illegale roman nog niets heeft verloren van zijn provocerende en ontregelende kracht. Integendeel, meer dan ooit lijkt De Kapellekensbaan bij machte het moderne sprookje te verstoren van de vooruitgangsdriftige mens, die in zijn negentiende-eeuwse zelfgenoegzaamheid naar een grootse bestemming waant op te stomen. Die storende kracht is misschien het sterkst in de eerste druk van het werk, omdat daarin de betrokkenheid op het alledaagse leven het duidelijkst is. Dat leven beperkt zich gewis niet tot wat de seismograaf Boontje heeft geregistreerd, De Kapellekensbaan is geen journalistiek verslag of sociologisch rapport.  ‘Maar juist omdat het een plas is, een zee en een chaos, verdicht dit boek – dat eigenlijk geen boek is – zich ook na veertig jaar nog niet tot een autonome taalstructuur of een metafoor voor de dingen. De Kapellekensbaan is voor alles een open boek, het noodt de lezer mee te schrijven aan een eindeloze kroniek van het naoorlogse nihilisme en cynisme. Met deze, na zorgvuldige vergelijking met de verspreide voorpublikaties en nog beschikbare delen van het manuscript, gecorrigeerde heruitgave van de eerste druk, hopen uitgever en tekstbezorgers heel wat nieuwe ‘vrienden van de kapellekensbaan’ te werven. De mooiste eer welke die laatsten de schrijver Boontje kunnen betuigen, is dat ze nieuw materiaal aandragen ter bestudering van de ziekte die in ons allen voortwoekert. Dan pas zal blijken dat Boontjes onfatsoenlijke boek, voorbij elk verlangen naar esthetisering en monumentalisering, de grote roman is van onze eigen kapotte tijd.



Kris Humbeeck & Bart Vanegeren’


Reacties graag naar mailadres.