knee compression sleeve

Er is nog zo veel dat ongezegd is. (Rutger Kopland)

Dupslog
Dupslog

Turks Fruit

12 december 2005

Reisverlag met lectuur en bedenkingen…

Dé Stad,
wellustige hoer aan de wateren van de Bosporus…
De Islam,
God zal de zijnen herkennen…
Hét Land
« De la démocratie en Turquie… »
Theaters,
Essentieel voor een democratisch bestel
Odeon,
Onmisbaar voor een representatieve democratie.
De drie ‘G’s’,
Culturele, politieke, sociale en economische identiteitsbeleving.

« De la démocratie en Asie Mineur… »

Democratie kan niet zonder leugen, zonder veinzen, zonder toneelspel

Tot het wezen van zo’n democratische cultuurvorm
moet het besef van de theatrocratie behoren.

Inbreuken op de privacy van de burger, intelligente camera’s
ondermijnen onder het mom van beveiliging tegen terreurdreiging
de kern van iedere democratie, de kunst van het veinzen.

De democratie wordt gefnuikt door het populisme.
Theater wordt ingeruild voor Arena, Circus, Stadion.

“Mein kampf” en “Vogels zonder Vleugels”

 

 

 

Dé Stad,
wellustige hoer aan de wateren van de Bosporus…

“Naar binnen toe moet de vroege stad zich samenballen als een ark van God, die de zijnen het stempel van de uitverkiezing opdrukt; naar buiten toe moet ze zichzelf bevestigen door middel van triomfmuren en imponerende torens, om elke twijfel aan haar recht om hier te staan en vanuit deze eminente positie haar macht uit te breiden, in de kiem te smoren..” Peter Sloterdijk, Sferen, II, 580.

Was dit het wat wij zochten tijdens deze door John D. deskundig en manmoedig in elkaar geknoopte drie weken in juli 2005, tussen het heen en weer vanaf Eindhoven Airport naar Istanbul Sabiha Gökçen Airport en terug.
Sabiha was de eerste Turkse vrouwelijke piloot, kon het nog symbolischer?
Als opener een week Istanbul – `eis tén polin` , of ‘naar de stad’ – zoals deze grootste stad van Europa reeds onder de Grieken werd genoemd in het enorme hinterland van Constantinopel, een beetje zoals de Scheldestad in de Kempen ‘de koekenstad’ heette, enfin op een ietwat ander niveau, uiteraard.
Nadien laveerden we met een Hyundai huurbusje, matig van zit- en airco comfort, doorheen een fors stuk van het westelijke derde van Turkije, om finaal met de snelboot terug te keren van Klein Azië naar Istanbul en dan weer de Bosporus over naar de fameuze Sabiha Gökçen Airport.

Dé Stad ligt aan alle mogelijke kanten wellustig te wezen. Vanwaar ze ook benaderd wordt, smachtend laat ze het water van de Bosporus en de Gouden Hoorn tussen haar benen likken zodat ze uitdijt als een voluptueuze Venus die steeds verder om zich heen graait.
Oostelijk reikt ze tot aan de Vliegende Vrouw na meer dan een uur over snelwegen langsheen mastodonten van flatgebouwen, kantoorcomplexen die oprijzen uit een absoluut labyrintische chaos. Een grijpgrage octopus langsheen de snelwegen naar Ankara maar met het hoofd en de inktblaas in Europa, lonkend naar de Griekse en Bulgaarse Grens.
Deze stad is reeds lang haar gigantische muren van Theodosius ontstegen.
In de buurt van de met prachtige mozaïeken gedecoreerde kerk van Christus in Chora – Christus buiten de muren – vind je nog stukken Romeinse muur met toren midden struikgewas waar ook hoeren en schandknapen voor Eurobriefjes beschikbaar zijn.

Imponeren door triomfmuren en torens doet het huidige Istanboel niet meer.
De muren zijn verdwenen voor snelwegen, rondwegen.
De torens staan nu binnen de stad als lichtbakens die passanten van heinde en verre verleiden naar het binnenste van het stedelijk lichaam.

Langer dan 1500 jaar was dit een van de belangrijkste steden van de hele wereld.
De letterlijke splitsing tussen Oost en West staat in een halfverheven figuren gebeeldhouwd op de sokkel van de Egyptische obelisk midden de spina van de oude Romeinse hippodroom naast de Blauwe moskee, waar keizer Theodosius zijn beide zonen ten oosten en ten westen laat zetelen.
Istanbul is niet alleen de grootste stad van Europa met ongeveer 15 miljoen inwoners, waar steeds meer plattelanders toestromen in de hoop op een inkomen en een beter leven, het is ook een stad met complexen en straten en pleinen vol weemoed.
Na de val van het Ottomaanse rijk werd deze keizerstad net als zijn tegenpool, Wenen,  gedoemd tot een provincialistisch leven, want Ataturk verplaatste de hoofdstad van het nieuwe Turkije naar Ankara.
Orhan Pamuk ontbladert zijn stad op een fenomenale manier in zijn literaire hoogtepunt ‘Het Zwarte Boek’
Intussen lijkt deze stad zijn heimwee naar het prachtige en rijke verleden te boven te komen, niet in het minst nu de onderhandelingen met de EU eindelijk van start zijn gegaan en Istanbul zijn aloude functie van scharnier tussen oost en west weer zal opnemen.
De ligging aan beide zijden van de Bosporus en langsheen de Gouden hoorn biedt aan de inwoners en bezoekers de uitgelezen kans om van ´s ochtends tot ´s avonds geconfronteerd te worden met de stad, met de spiegel van zichzelf. In de hele stad kan je jezelf aan de overkant zien, zover het oog rijken kan strekken de gebouwen, torens, paleizen, moskeeën en minaretten zich uit tegen de berghellingen waartussen enorme oceaanreuzen en tal van kleinere boten als trage reuzenreptielen doorheen de smalle vaargeulen draaien en keren.
De stad zelf heeft in het oude gedeelte veel prachtige parken, hier en daar nog oude ottomaanse huizen, vooral langsheen de Bosporus waar de inwoners van Istanbul prat gaan op de krankzinnig dure verkoopprijzen voor deze redelijk uit de kluiten gewassen datsja´s – 300 miljoen Euro lijkt nu het voorlopige record. De tegenstellingen tussen de vele zeer rijken en de onnoemelijke aantallen zeer armen die amper genoeg verdienen om te wonen en te leven is op zijn minst spannend te noemen. De bovenlaag voelt zich westers, de toestromende onderlagen grijpen in hun wanhoop naar de pijlers van de islam. Aangezien het hen al gauw duidelijk wordt dat het paradijs zich voor hen niet op aarde zal bevinden, zetten zij steeds vaker in op dat van de hemel.

“De niet verwende blik op de stad blijft in de ban van haar opdoemen; hij ziet zich geconfronteerd met de nadrukkelijke wil om te verschijnen. Hier is een hoogte ten tonele verschenen die niet door voormenselijke krachten is opgestapeld. Alles aan de grote stad, zowel de vroege als de late, is mensenwerk en moedwil van heren.
Vanaf de tweede blik blijkt de stad te willen zeggen dat ze juist voor zulke blikken gemaakt is. Alles aan haar is opzet en effect; alles is bestemd voor wijdopen gesperde, begerige ogen. Toen Dostojevski in zijn ‘Memoires uit het souterrain’ Sint Petersburg omschreef als de ’meest afzichtelijke en abstracte stad van de hele aardbol’, vergat hij eraan toe te voegen dat elk van de vroege grote steden ooit de meest afzichtelijke en abstracte is geweest. En wanneer de schrijvers van het Oude Testament er maar niet genoeg van kunnen krijgen de stad Babylon als grote hoer te bestempelen, dan zitten ze er met die typering – tenminste als men afziet van de moralistische preektoon – niet ver naast. Prostituees en hoofdsteden hebben met elkaar gemeen dat ze zich opmaken en veel waarde hecht aan een uiterlijk; ze stellen zich tentoon en leven van het opvallen. Wie wat van hen wil, moet hoe dan ook een prijs betalen en wie de stad niet met een bepaald doel bezoekt en zich daartoe beperkt, zodat hij ook binnen de muren (zoals Luther in het pauselijke Rome) het stedelijke plaveisel niet echt betreedt, die zal ook meestal genieten van wat het urbane leven te bieden heeft.” Peter Sloterdijk, Sferen II, 585

In de stad is het openbaar vervoer onderontwikkeld en erg duur – 1 nieuwe Turkse Lire, sterk en stabiel en een halve Euro waard ondanks het exacte formaat en de precieze vorm van een 2 Euro stuk – per rit! Trams zijn traag en oncomfortabel, bussen niet veel beter en een metro in ontwikkeling, vooral de pijp onder de Bosporus zal soelaas brengen voor de sardienenpaktechniek waarmee de veerboten als groot uitgevallen vaporetto´s heen en weer koersen tussen de verschillende ferry havens op de zachte dijen van de stad..
Taxi´s zijn voor de lokale inkomens duur en rijden even vaak vast in het chaotische verkeer, fietsen lijkt niet populair door de hellingen en het niets ontziende autoverkeer. De benenwagen is het belangrijkste vervoermiddel ondanks de enorme uitgestrektheid.

De Islam,
God zal de zijnen herkennen…

De moskeeën zijn wel mooi maar heel erg gelijkend, eenvormig en heel groot. Binnen heerst vaak van een aandoenlijke truttigheid, met karpetjes en vooraan een stel jongeren die omheen een bebaarde leraar gedrapeerd liggen, maar allemaal een al dan niet verbeterde kopie van de Haghia Sophia die intussen ontheiligd is en een matig museum presenteert.
Bouwtechnisch leiden ze allen aan hetzelfde euvel een koepel die te zwaar naar beneden en naar buiten drukt waardoor steeds zwaardere steunberen en bijgebouwen de boel bij elkaar moeten duwen, met het oog op aardbevingen, vroeger, vandaag en morgen. Alleen de minaretten – tot zelfs 6 met drie kransen – zorgen voor een visueel evenwicht omheen de kolossale steenmassa’s die zich als gebolde grotten presenteren aan de gelovigen en bezoekers. Achter een dikke mat in groen geplastificeerd zeildoek kan je – na vaak een vrijwillige gift in handen van de portier waar je ook je schoenen moet laten en de dames een hoofddoek opgelegd krijgen – de karpettenzaal betreden onder een zee van laag hangende zwakke elektrische lichtjes, olielampen gelijk. Alsof de bezoeker zeker niet mag afgeleid worden door de koepel – al dan niet met nog overgebleven mozaïeken – en de daaraan verbonden lichtinval doorheen glas-in-gips ramen.
De echte gelovigen – mannen dus – mogen over de omheining van een soort Zweedse banken heen naar het midden. Ongelovigen en vrouwen – achter geponste houten schermen – blijven aan de buitenste rand. Voetschimmel zal hier ondanks het voorafgaandelijk summiere voetwassen en slecht afdrogen welig tieren op de tapijten van deze gebedshuizen.
Op hoogdagen en bij het vrijdaggebed is het makkelijk vollen bak voor de voorlezer die de koranteksten in het Arabisch reciteert. Het is wel een boeiend schouwspel hoe al die mannen knielen, buigen en zich verheffen en weerom tijdens dit gebedsritueel. Het lijkt te getuigen van een groot samenhorigheidsgevoel, maar voortdurend wordt er binnen en buiten gelopen , ook door gelovigen uit de middengroepen.

15. Waarom worden de hervormingsgezinde intellectuele islamitische denkers zo weinig gelezen? Het probleem ligt niet bij de schrijvers maar bij de lezers. Omdat hun benadering, die juist gericht is op het vestigen van een nieuwe orthodoxie en dus van academische kennis, nauwelijks op de belangstelling kan rekenen van gelovigen die juist bezig zijn met het fabriceren en orkestreren van een kant en klare islam voor onmiddellijk gebruik (het geloof hier en nu beleven) of zelfs aanleunen tegen politieke strategieën in de ruimste zin van het woord, variërend van communautarisering tot radicale actie. Kortom de voor de hedendaagse islam kenmerkende gezagscrisis en de fragmentarisering zijn niet bevorderlijk voor de verspreiding van een nieuwe theologie. Hetzelfde anti-intellectualisme is trouwens ook terug te vinden bij charismatische christelijke bewegingen.
19. De islam beweegt zich niet vooruit in de richting van secularisatie, maar achteruit, wat voor een religie eigenlijk niet verbazend is. Olivier ROY, De globalisering van de islam .

In een periode en een stad waar grote onzekerheden de dienst uitmaken voor de meerderheid van de doorsnee burgers, waar het migratie- en ontwortelingsfenomeen bij de stroom boeren en buitenlui die hun geluk komen zoeken in de stad  toeneemt, waar sociale voorzieningen afkalven zo ze er al zijn, waar de seculiere staat steeds meer van haar pluimen verliest – waar nu ook universiteiten toegankelijk worden voor studenten uit islamitische scholen, mét hoofddoekje, waar de droom van Atatürk van een seculiere Turkse staat op steeds meer plaatsen in het gedrang komt, is het te verwachten dat de imams en andere geestelijke voorgangers hun kans schoon zien. Niet alleen tijdens de ramadan bieden de ‘moskeefabrieken’ grote gratis voedselvoorzieningen aan bij de iftaar, het breken van de vasten na zonsondergang, waar grote delen van de stad aanschuiven om iets achter de kiezen te krijgen.
Wanneer de opvolgers van Atatürks lekenstaat falen in het vervullen als staat van sociale taken, de gezondheidszorg, de onderwijsopdracht, in zijn justitiële en militaire plichten zullen al deze terreinen bezet worden door het privé initiatief.
Kortom een steeds liberaler Turkije vormt oneindig veel hapklare brokken voor de creatieve vrije ondernemers, en niet alleen voor de vele duizenden ondernemende en welstellende Turken die uit West-Europa in groten getale huiswaarts zullen keren nu de deur naar de EU openstaat. Vaak is er voor hun economische activiteit in de KMO waaier van horeca tot tweedehandsauto’s onvoldoende toekomst in een verslechterende economische situatie in Nederland, Duitsland en België.
Maar wie creatieve vrije ondernemers zegt, moet ook denken aan de creatievellingen op religieus vlak, de imams en hun moskeeën die wel een verhaal van hemel op aarde en paradijs nadien kunnen brengen, en zowel op sociaal vlak, als in de gezondheidszorg en de scholen hun creatieve ondernemersgeest de vrije loop kunnen laten.

Orhan Pamuk, Sneeuw:

223. Je houdt jezelf voor de gek! Zelfs als je in God zou geloven, dan zou het zinloos zijn omdat als eenling te doen. Het gaat er juist omdat je gelooft zoals de armen geloven en dat je een van hen bent. Alleen als je eet wat zij eten, als je met hen samenleeft, als je lacht om de dingen waar zij om lachen en je kwaad maakt over de dingen waar zij zich kwaad om maken, kun je in hun God geloven. Je kunt niet in dezelfde God geloven terwijl je een totaal ander leven leidt. God is rechtvaardig genoeg om te weten dat het niet gaat om ratio en geloof, maar om het hele leven.

248. Onze armoede is niet de reden dat wij zo gehecht zijn aan onze God.
Sommige uitspraken van Indigo bevielen Ka zozeer, dat hij ze letterlijk in zijn notitieboekje zou schrijven: ‘Dat wij zo arm zijn is niet zoals de westerlingen denken, de reden dat wij hier zo gehecht zijn aan onze God, de reden is dat wij meer dan wie ook benieuwd zijn naar wat onze taak op deze wereld is en naar wat er in die andere wereld te gebeuren staat.’(…)
‘Maar dat is wel wat ik geloof’, zei Indigo uiteindelijk, ‘er is maar één westen en ze hebben één visie. De andere visies vertegenwoordigen wij’.


“De stadsgod openbaart zijn wezen in de prachtvol afwijzende muren en torens, voorzover zich hierin de onophoudelijke aanwezigheid van een kracht met een duurzaam oponthoud in het blikveld verbindt. De kracht van muren en torens is een staand heden. Wie de torens van Uruk of, eerder al, de muren van Jericho gezien heeft, is ooggetuige geworden van een theologische revolutie. Met de Mesopotamische steden begint een nieuw hoofdstuk van de openbaring. Want hier is God muur geworden, en hij woont onder ons voor zover we achter die muur wonen. Wie in zo’n stad leeft die bewoont een hypothese van de eeuwigheid.”Peter Sloterdijk , Sferen, II, 587.

Istanboel heeft in de oude stad nog steeds verder verdwijnende allures van een imperiale stad, je kan op vele plaatsen merken dat ze ooit zeer mooi is geweest. Maar vandaag vind je er nauwelijks afbeeldingen, beelden, van mensen of dieren, die volgens de Koran interpretaties niet kunnen en dus werden verwijderd, stukgeslagen, overschilderd of afgedekt.
In de plaats kwam de fenomenale kaligrafische kunst van de osmanen, met prachtige handtekeningen als zegels van de diverse sultans en kaliefen. Onleesbare woorden van God zelf hangen her en der verspreid in goud op groen.
Het vervangen van het Arabische alfabet door het Latijnse op bevel van Atatürk moet een cultuurschok meegebracht hebben die tot vandaag doorzindert..

Orhan Pamuk, Het Zwarte Boek:

319. Ze bladerden in de grot samen in een boek en zagen hun eigen gezichten in de letters, en toen ze daarna elkaar aangekeken, zagen ze de letters van het boek in elkaars gezicht. (…)
De hoogste vorm van geluid was natuurlijk het ‘woord’, de verheven zaak die ‘spraak’ heette, de magie van woorden, die op hun beurt weer uit letters bestonden.
En die letters, die de essentie van het bestaan, de weerspiegeling van God op aarde waren, kon men heel duidelijk onderscheiden in het menselijke gezicht. Het menselijke gezicht had, vanaf de geboorte, zeven lijnen, die gevormd worden door twee wenkbrauwen, vier wimpers, en de  haargrens. Als men dan aan deze tekens nog de neuslijn toevoegde, die pas ‘laat openbloeide’, in de puberteit, kwam men uit op veertien letters, het dubbele daarvan als men er de denkbeeldige en, poëtischer nog, de werkelijke cijfers bij optelde, en het was dan wel geen toeval dat die 28 letters precies het aantal letters waren van de taal die Mohamed sprak, en waar de koran ingeschreven was. Om tot 32 letters van het Perzisch te komen, de taal die Fadlallah sprak en waarin hij zijn ‘Boek van het eeuwige leven’ geschreven had, moest men de haren en de kaaklijn er ook bij betrekken.

329 Dat de mensenmassa’s in de straten van Istanboel,  Damascus en Cairo op elkaar leken als dolende zielen die klagen in het holst van de nacht, dat de mannen, met hun gefronste wenkbrauwen, allemaal dezelfde snor lieten staan en dat de vrouwen, met allemaal dezelfde hoofddoek op, op dezelfde manier voor zich uitkeken, had er ook mee te maken. Wat ons dus te doen stond was om de leegte op onze gezichten opnieuw betekenis te geven door een nieuw systeem te ontwerpen waarmee op onze gezichten voortaan Latijnse letters gelezen konden worden. (in 1928 werd in Turkije het Latijnse schrift verplicht)

348. Het eerste stuk begon hij met de zin: " ik heb er in de spiegel gekeken en mijn gezicht gelezen"; het tweede met: "ik heb gedroomd dat ik eindelijk de persoon zag die ik altijd heb willen zijn".


Net zoals de figuratieve kunst verborgen is en verdween uit het openbare leven, net zoals vroeger en nu toch weer vaker ook de vrouwen uit de openbare ruimte verdwijnen of verbannen worden, lijkt de schoonheid van de stad zich verborgen te houden achter houten raamwerk met gaatjes, roosters die het verlangen naar schoonheid uitdagen en tot woeste fantasieën kunnen opjagen.
Orhan Pamuk heeft deze tegenstelling tussen oost en west tussen de weergave van het individu, de portretkunst, en de weergave van een idee vaker behandeld in zijn prachtige romans.
Orhan Pamuk, Ik heet Karmozijn
39 – 40.
Elke afbeelding vertelt een verhaal, zei ik. De miniaturist tekent, ter verfraaiing van het boek dat wij lezen, de mooiste scènes uit het verhaal. (…)
Onze ogen vinden berust bij deze afbeeldingen als ze moe zijn van het lezen. Als er in het verhaal iets is waar onze verbeeldingskracht en ons verstand niet bij kunnen, schieten de illustraties te hulp. De illustraties zijn de kleurige omlijsting van het verhaal. Niemand kan zich een tekening voorstellen waar geen verhaal bij hoort.
Dat dacht ik tenminste, voegde ik eraan toe, alsof ik daar spijtig over was. Maar het schijnt toch te kunnen. Twee jaar geleden ging ik als gezant van de sultan naar Venetië. Daar bekeek ik veelvuldig de afbeeldingen van gezichten die Italiaanse meesters maakte, zonder dat ik wist om welke scènes uit welke verhalen het ging, maar uit alle macht proberen het verhaal dat er achter zat te begrijpen. Op zekere dag kwam ik in een paleis oog in oog staan met een schilderij dat mij versteld deed staan.
Het schilderij was, meer dan wat ook, de afbeelding van iemand. Van iemand als ik. Het was natuurlijk een Europeaan, anders dan wij. Maar hoe langer ik naar hem keek, hoe meer ik het idee kreeg dat ik op hem leek. Terwijl hij juist totaal niet op mij leek. Het was een zacht, rond gelaat, hij had helemaal geen jukbeenderen, en ook ontbrak bij hem mijn krachtige kin. Hij leek dus niet op mij, maar om een of andere reden kreeg ik steeds meer het idee dat ik naar een afbeelding van mezelf stond te kijken. Mijn hart bonsde.
De Venetiaanse edelman die mij in zijn paleis rondleidde, vertelde me dat dit de afbeelding was van een vriend van hem, een adellijke heer, net als hijzelf. Hij had alles wat in zijn leven belangrijk was in zijn schilderij laten weergeven: een boerderij die zichtbaar was in het landschap waar een open raam op de achtergrond uitzicht op bood, een dorp en een woud, dat er door het in elkaar overlopen van de kleuren als echt uitzag. En op de tafel voor hem een klok, boeken, tijd, slechtheid, het leven, een pen, een kaart, een kompas, dozen met gouden munten erin, andere dingen, ditjes en datjes, talloze dingen waarvan ik de betekenis aan voelde me niet begrijp, zoals bij zoveel schilderijen… De schaduw van een djinn, een satan en naast hem zijn beeldschone dochter.
 Welk verhaal werd er door dit schilderij verfraaid en geconcludeerd? Dit schilderij was zijn eigen verhaal, besefte ik terwijl ik ernaar stond te kijken. Geen verlengstuk van een ander verhaal, maar iets eigens.
Naderhand gingen mijn gedachten steeds weer naar dat schilderij dat mij zo had verbijsterd. Ik verliet het paleis, keerde terug naar het huis waar ik te gast was en bleef de hele nacht aan het schilderij denken. Ik wilde ook zo afgebeeld worden, maar nee: dat was voor mij niet weggelegd. Zo’n schilderij zou van onze sultan gemaakt moeten worden. Men zou de sultan zo moeten schilderen, omringd door zijn bezittingen en alles wat tot zijn wereld behoorde. Met dit idee als uitgangspunt zou je een boek kunnen tekenen, bedacht ik.
De Italiaanse meester had de Venetiaanse edelman zo afgebeeld, dat je meteen kon zien dat hij het was en niemand anders. Als je die man nooit gezien had en men vroeg je hem te vinden, dan zou je hem dankzij dat schilderij, onmiddellijk herkennen in een menigte van duizenden mensen. De Italiaanse meesters hadden een stijl en vaardigheid ontwikkeld waarmee je onverschillig welke man kon onderscheiden van ieder ander, niet dankzij zijn kleding en onderscheidingstekenen, maar dankzij zijn gezicht. Een portret noemen ze dat.
Als je gezicht op zo’n manier wordt afgebeeld, al is het maar een keer, vergeet niemand je meer. Iemand die naar een afbeelding van jou kijkt voelt je in zijn nabijheid, al ben je nog zo ver weg. Ook iemand die je nooit in levende lijvige gezien heeft, kan, jaren na je dood, oog in oog met je komen, alsof je tegenover hem staat.

101.
Blindheid en geheugen.
Voor de miniatuur schilderkunst heerste er duisternis, en ook na de miniatuurschilderkunst zal er duisternis te zijn. Door onze kleuren, onze kunde en onze toewijding herinneren wij ons dat God heeft gezegd ‘ziet!’ Zich herinneren is weten dat men gezien heeft. Weten is zich herinneren dat men gezien heeft. Zien is weten alvorens te herinneren. Dus illumineren is zich de duisternis herinneren. De liefde die de grote meesters hebben voor de miniatuurkunst verlangt in kleur terug te keren naar Gods duisternis, wetende dat de kleuren en het zien door duisternis bestaan. Iemand zonder geheugen herinnert zich noch God, noch duisternis. Het werk van alle grote meesters zoekt in de kleuren die diepe, tijdloze duisternis.
Wat betekent het om zich de duisternis te herinneren die de oude meesters van Herat hadden gevonden?

506.
Ik was blijkbaar degene die de verhalen over de kwaliteiten van de Europese meesters, die Oom ons allemaal vertelde, het beste begreep. Voor ons, miniatuurschilders, die hun vak eerzaam en bekwaam willen uitoefenen, is hier geen plaats meer, dat besef ik nu wel. Als wij volgens de wens van wijlen onze Oom en de sultan de Europese meesters zouden imiteren, dan zouden we uiteindelijk tegengewerkt worden door onze eigen angst, en dan zouden we het nooit voor elkaar krijgen. Maar als we de satan zouden volgen en wel tot het einde zouden doorgaan, een heel verleden zouden loochenen en zouden pogen een stijl en een Europees soort persoonlijkheid te verwerven, dan zouden we daar absoluut niet in slagen, evenmin als mijn bekwaamheid en kennis voldoende waren om dit portret hiervan mezelf te maken. Uit de onbeholpenheid van deze tekening van mij, uit het feit dat het niet gelukt is een behoorlijk gelijkende afbeelding van mezelf te schilderen, ben ik er weer eens van doordrongen geraakt dat de vaardigheid van de Europese meesters iets is wat je in de loop van eeuwen leert – iets wat wij allen overigens al lang wisten, maar waar we geen belang aan hechten.
Als het boek van Oom voltooid was en naar Venetië gestuurd zou worden zouden de Venetiaanse meesterschilders minzaam om ons glimlachen, en een glimlach zou ook op het gezicht van de doge verschijnen. Meer niet. De Osmanen willen geen Osmanen meer zijn, zouden ze zeggen, en ze zouden niet meer bang voor ons zijn.
Bleven wij de oude meesters maar trouw! Maar niemand wil dat meer, de sultan niet, en ook meneer Kara niet, die zo triest was omdat hij geen portret van zijn lieve Sjekure had.
Nu goed, blijft dan maar hier en ga honderden jarenlang de Europese meesters imiteren!
En ondertekenen jullie imitaties maar met gepaste trots.
De oude meesters van Herat probeerden de wereld weer te geven zoals God die zag en ondertekenden hun werk niet, om te verhullen dat ze een persoonlijke stijl hadden.
En jullie, jullie zullen je werk ondertekenen om te verhullen dat jullie geen persoonlijke stijl hebben.
Maar er is nog een andere uitweg, misschien heeft die zich ook bij jullie aangediend maar hebben jullie dat voor je gehouden: de Mogul Sultan Akbar sprenkelt in  liefde en goud in het rond en probeert zo de allerbeste miniatuurschilders ter wereld om zich heen te verzamelen. Het is inmiddels wel duidelijk: niet hier in Istanboel, maar daar in het atelier van Agra zullen een boek voltooien voor het duizendste jaar van de Islam.’

In deze laatste zinnen trekt Orhan Pamuk  een parallel met de opkomst van het India van vandaag en die van het Mogulrijk van Turkse origine vanaf het begin van de 16 tot de 18 de eeuw, te Agra waar ondermeer de Taj Mahal werd opgericht.

Dat Istanboel als grootste Europese stad, samen met Rome draagster van het oudste imperiale verleden van het hele Westen, qua cultuur, musea, kunsten nauwelijks aan de knieën van Roma Aeterna komt heeft volgens mij veel te maken met de osmaanse cultuuromslag. Binnen de Ottomaanse cultuur heerst de ingehouden en vooral persoonlijke relatie met de godheid. Het publieke eerbetoon is beperkter, de uitingen van macht en rijkdom zijn symbolischer dan die van de Byzantijnse en Romeinse of westerse cultuur.
Wat er nog rest aan prestigieuze architectuur van eeuwen geleden is vaak vervallen, omgebouwd tot bruikbare complexen voor de rafelige sjacheraars van vandaag. Schitterende ‘Han’s’ of herbergen waar kooplieden van heinde en verre met hun waren bivakkeerden zijn vaak verworden tot achterafmagazijnen, garages of stortplaatsen voor zoveelste – handsmeubelen, autoschroot en ongedierte. Een enkel va deze prachtige architectonische complexen is gerenoveerd. Stilaan lijkt er bij de huidige bewoners een besef te groeien dat dit waardevolle historische erfgoed beter verdient dan de rol van verloederde magazijnen.

De nieuwe stadsdelen lijken daarentegen vaak ieder architectonisch prestige te missen, behouden hoog, groot, duur en veel glas en beton temidden van een amalgaam van huisjes en huizen langs stoffige en modderige straten en stoepen, de lepra van iedere grote derde wereldstad die uit haar voegen barst.

Hét Land
« De la démocratie en Turquie… »

Tijdens deze reis doorheen het westelijke derde van Turkije was voor mij de interessantste ervaring ons bezoek aan de verschillende oudheidkundig complexen die gedurende honderden soms duizenden jaren in gebruik waren als steden, heiligdommen, cultuurplaatsen.
De wereldberoemde moskeeën en kerken vaak ook die her en der in de grote Turkse steden als zeer het bezoeken waard werden omschreven, bleken vaak architectonisch niet meer dan een soms mooie, soms geslaagde en vaak inferieure kopie van de Haghia Sophia. De vele tegelvarianten in groen, blauw en wit zijn soms schitterend, vaak niet eens vergelijkbaar met de proefstukken van islamitische kunst in Andaloesië. Ook al was de volksdevotie in de door Atatürk gestichte lekenstaat voor mausolea en heiligdommen nog of alweer zeer groot.

Mustafa Kemal ( Mustafa = de uitverkorene, Kemal = volmaaktheid ) wil het hele politieke systeem hervormen, en hij heeft goed begrepen dat zijn toekomstige loopbaan rechtstreeks zal demonstreren wat Rousseau bedoelde toen hij zei dat een volk tot vrijheid moet gedwongen worden. Vogels zonder Vleugels, Louis de Bernières p. 200.

Dat intussen eindelijk de onderhandelingen tot toetreding met de EU gestart zijn is hier nogmaals een voorbeeld van.
Er is voor Turkije geen andere optie mogelijk.
Het alternatief is immers een tweede Mexico, een gigantisch moeras waar de VS al naargelang behoeften en luimen de prachtige bloemen wegplukken en de overschot aan arbeidskrachten en afval dumpen.
Turkije buiten de Unie betekent nog meer gelijkenis tussen de EU en de VS.


Theaters,
Essentieel voor een democratisch bestel

Fascinerende was voor mij telkens weer de enorme omvang van de theaters in de antieke stadscomplexen en bijaldien het kostenplaatje voor de gemeenschap. Deze theaters dateren bijna allemaal uit de hellenistische periode, ook al werden ze opgedrongen aan bestaande steden uit oude Anatolische beschavingen.
Schitterend is de inpassing op de majestatische heuvel van Pergamon waar het theater van de Akropolis tegen de helling aankleeft met een verbijsterend panorama over de riviermonding waar eertijds haven, schepen en rijkdom in de ondergaande zon lagen te glanzen.
Bovenop heersen de resten van de tempel van Trajanus waarvan de vier Korynthische zuilen de kaft van onze handboeken Latijn van wijlen pater Butaye s.j. sierden.
Brutaal lijkt de onmetelijke stenen berg in Milete die bijna de hele ruïne van de antieke stad achter zich verborgen houdt voor wie vanuit de zee nadert.
Wanneer de Hellenen ergens de macht veroverden, bouwden zij geen piramiden, geen tempels voor hun heersers. Zij plempten geen burchten of forten neer om de overwonnenen te bedwingen door als teken van hun macht een reusachtige slagschaduw te werpen over de huisjes van de verliezers. Zij bouwden geen muren rond de steden.
Niet voor niets dat het orakel van Delphi destijds Themistokles adviseerde om Athene tegen de oprukkende Perzen te verdedigen met houten muren, oftewel een beweeglijke vloot.

Steevast blijken alle theaters – qua omvang en capaciteit – uiterst dominant ten opzichte van alle overige gebouwen en vooral veel te groot voor de stad zelf en haar inwoners.
Het is ondenkbaar dat deze gebouwen niet voor meerdere doeleinden gebruikt werden.
In deze enorme halfcirkel- tot hoefijzervormige complexen werden massa-bijeenkomsten georganiseerd, heel verschillende naar aard en vorm.
De investering in mensen, stenen, kennis en geld was gigantisch en veel te groot voor een stad die amper zoveel inwoners telde als er zitplaatsen geboden werden.
Schouwspelen, toneel, muziek, zang en dans werden ongetwijfeld goed geprogrammeerd en logistiek ondersteund. Wie hier van heinde en verre naartoe trok, reed na de voorstelling niet even snel huiswaarts maar ondernam een expeditie van dagen of weken. Vocht, voedsel, commercie en slaapplaatsen vereisten een forse tot enorme organisatorische infrastructuur.


Zoals we gezien hebben behoren de Oud-Mesopotamische muren tot de opmaat van de geschiedenis; zij geven aan dat hun ingezetenen geleerd hebben hoe ze een tot dusver onbekende begrenzing moeten oplossen: het is niet zozeer hun woonplek die ze versterken – want huizengroepen kunnen, zoals talloze dorpen en vele steden bewijzen, ook zonder massieve muurwerken morfologisch en politiek op integere wijze bij elkaar staan.
De Spartanen hebben zich, zoals bekend, beroemd op hun muurloosheid en zich geheel beroepen op de bescherming door hun wetten; en ook de stad Rome en Italische steden in de Romeinse glorietijd waren trots op hun muurloze zelfverzekerdheid.
Nee, de zijnsgrond van de oud- oriëntaalse reuzenmuren is eerder dat de elite der bewoners opnieuw de buitengrens rondom een uitgedijde wereldbinnenruimte moeten trekken (…)
Ze geven de expliciete stadsommuring de vorm van een zelfsluitende totaliteit en laten deze heroïsche rijkdom in de grenzen van hun omtrek scherpgekant naar voren springen.
Ze bouwen dus een totaliteitsidee; ze kiezen voor een grote inclusie van de mensen in een bezield wereldlichaam. Alle energie van deze culturen wordt naar het schijnt in de oprichting van de rand geïnvesteerd; ja, de gedachte dringt zich op dat het staatsdoel van de archaïsche staten of imperiums erin bestond muren te bouwen om de buitenwereld te provoceren en de tegenprovocatie van rivaliserende systemen af te wijzen. (…) Peter Sloterdijk Sferen, II, 611

Dat de Mesopotamische muren in hun buitensporigheid eerder aanschouwelijke immuunsystemen dan militair noodzakelijkheden zijn geweest, blijkt niet in de laatste plaats uit het feit dat in latere grote steden de fortificaties weer nagenoeg onbeduidend konden worden, mits de immunologisch de definitie van de stad met andere middelen voldoende duidelijk gegeven was.
Het Romeinse voorbeeld is in dit verband bij uitstek illustratief.(…)
Waarom voor de stad Rome tijdens haar bloeiperiode de muurvraag zoal niet irrelevant dan toch van ondergeschikte betekenis bleef, laat zich niet simpelweg door de afwezigheid van reële militaire bedreigingen verklaren. Het Hannibal-trauma was eeuwenlang levendig genoeg om reden te zijn voor grote fortificatie inspanningen.(…) De manier waarop Rome zichzelf zag, namelijk als een in zich rustende, macht uitstralende stad, berustte op de voorstelling van een sacrosanct stadsplein dat Romeinen pomerium noemden en dat op zichzelf al alle eigenschappen bezat van een met numineuze voorrechten uitgerust, duidelijk begrensd immuun veld. Het pomerium was een magisch geladen territoriaal immuunsysteem, een ruimtelijk geheel waarvan de onaantastbaarheid in de verbeeldingskracht van iedere Romein onherroepelijk was ingekerfd. In dit pomerium krijgen het algemeen Romeinse grens- fetisjisme en de randtoverij hun scherpste gestalte. Dankzij deze verinnerlijkte idee van de stadspleingrenzen was het Romeinse stadsgebied in zijn geheel als een onuitwisbare aantekening in het kadaster van de hemelse goden gedeponeerd, aan de bevestiging waarvan een fysieke muur slechts een supplementaire bijdrage had kunnen leveren.
Het behoorde tot de eigenaardigheden van de Romeinse stadscultuur dat de grenslijnen van het pomerium tamelijk onopvallend waren en voor een vreemde nauwelijks waarneembaar zouden zijn geweest; als een soort niemandsland, een brede onbebouwde strook grond, om gaven ze de gebouwde stad, slechts aangeduid door een oude ploegvoor en door een smalle rij veld keien gemarkeerd. Niettemin bezat deze linie voor de inwoners van Rome de rang van een ens realissimum – ze gaf voor de doodgravers en de veldheren de grens aan waar hun competenties ophielden. Ze gaf de burgers van Rome het besef op een uitverkoren bodem, op moederlijk – sacrosanct terrein te staan. (…)
Vanzelfsprekend mochten zich geen reguliere gevechtseenheden in het binnenste van het beschermde stadsdeel ophouden – het Marsveld werd geacht buiten te liggen. In de door de Romeinen angstvallig instandgehouden voorrang van het civiele boven het militaire kwam de religieus gemotiveerde zorg tot uitdrukking de aan wapens ontleende macht uit het centrum van de burgerij te weren.
Dit immuun concept vindt zijn oorsprong in de Romeinse stichtingsmythen en hun neerslag in het sacrale ritueel. (…)
Romulus had zijn broer doodgeslagen nadat deze over de eerste akkervoor – volgens andere overleveringen de rudimentaire stadsmuur – gesprongen was om de grondlegger van de stad te bespotten; deze zou na de daad plechtig verklaard hebben dat het in de toekomst iedereen zo zou vergaan die het zou wagen de Romeinse bodem te schenden. Op die manier is in het pomerium-concept ook het van een stichtingsmoord stammende taboe opgenomen. Het recht om te tornen aan het pomerium, ook al was het slechts met de bedoeling het uit te breiden of te versterken, was indachtig deze mythische grondslagen van de politieke ruimte strikt voorbehouden aan personen die als reïncarnatie van Romulus konden bogen op stichters kwaliteiten – en dat konden vooral diegenen die op militaire wijze de rijksgrenzen hadden verruimd. (Sulla, Caesar, Augustus, Claudius, Vespasianus, Hadrianus)
Oud-Romeinse overleveringen bewijzen dat de stedenstichters en murenbouwers vanaf de tijd van Romulus zich bewust waren van de voorrang van de immuniserende of religioïde functies van de stadsmuren boven hun militair praktische betekenis. Daarom konden ze beginnen af te zien van de murenexcessen, die zowel in het vroege Mesopotamië als in de Myceense cyclopentijd werden beschouwd als onontbeerlijke zelfportretten van plaatsgebonden machtsconglomeraten.(…)idem


Alle bezochte steden ontbeerden muren, en waren dus opgezet vanuit een open concept waarbij de bewoners en de bezoekers zich dienden te houden aan de denkbeeldige grens, de beschermende straling en vooral ook de identiteit die de vereerde Godin of Godheid aan hen verleende.
Muren blijken soms gebouwd in een veel latere fase in een laatste poging om militair dan wel immunologisch de stad en haar bewoners te beschermen, wanneer de toestromende migranten, legers van elders in de tweede helft van het eerste millennium na Christus zich niet blijken te bekennen tot de heersende afspraken en de zetelende godheid.

Odeon,
Onmisbaar voor een representatieve democratie.

In de buurt van deze enorme theatercomplexen ligt doorgaans een Odeon of Bouleuterion, dat plaats biedt aan hooguit enkele honderden mensen..
In het kleinere Odeon heerst ook nu nog steeds de meer besloten sfeer waarin ongetwijfeld muziek en zang en andere theatrale kunstuitingen met een minder massaal en eerder intimistische niveau werden beoefend.
Het Bouleuterion-Odeon werd ook gebruikt als parlement, raadszaal voor de afgevaardigden van stad of stadstaat.
Deze kleinere halfronden zijn onmiskenaar een uiting van een representatieve vorm van democratie waarbij de zetelende aanwezigen een grotere groep mensen vertegenwoordigde: de achterban, clan, familie, belangen- of beroepsgroep, kortom ‘de burgers’. 
Uiteraard zal de intimistische structuur van een Odeon of Bouleuterion een eigen dynamiek ontwikkeld hebben waardoor een vorm van debat, parlementaire discussie ontstond.
Door het intieme karakter van het relatief kleine halfrond kan het moeilijk anders dan dat hier eerder rustige gesprekken plaatshadden met weinig of geen publiek – tenzij alleen de voorste rijen voor de uitvoerende bestuurders gereserveerd werden – wegens geen extra publieksplaatsen voorzien.
Het lijkt vaak een soort raadshuis waar de interne zaken van stad of stadstaat werden geregeld. Wie in deze steevast steil oplopende half cirkelvormige raadzaal een pathetische tussenkomst zou gedaan hebben, zal ongetwijfeld door de echo van zijn stem en de fysieke nabijheid van de collega’s – zelfs die van de overkant – tot een meer passend en minder pathetisch optreden gedreven worden.
Kortom dit soort halfronden lijken een exclusief lokaal voor heren van stand.

Het stedelijke theater zelf daarentegen biedt plaats aan 5000 tot 30.000 mensen en meer, bij een geschat inwonersaantal van hooguit 5 tot 15.000 mensen in de stad zelf – wat betekent dat de betekenis van deze dure en imposante bouwwerken zich ongetwijfeld uitstrekte tot ver buiten de eigenlijke stadsgrenzen.
Ook hier zitten de aanwezigen dicht op elkaar en hebben ze ieder voor zich een goed uitzicht over het hele halfrond en de scène vooraan, maar de fysieke afstand ten opzichte van de overburen en het decor is  groot genoeg om voldoende ruimte te bieden voor pathetiek en volksmennende tussenkomsten.
In die zin is het voor mij bij het bezoek aan al deze steden overduidelijk geworden dat deze theaterruimtes gebruikt werden om de bevolking van de stad, in zijn geheel dan wel exclusief mannen en eventueel enkele vrij handelende vrouwen, bij elkaar te brengen en te confronteren met elkaar, met het spel op de scène – al dan niet door de verkozenen uit het Odeon, de bestuurders van het Bouleuterion, de  potsenmakers, populisten en dramaturgen.
De manier waarop het gebouw, de fysieke massa stenen, die gigantische afmetingen van dergelijke theaters de stad en heel haar omgeving beheerst, stemt tot nadenken over de betekenis van deze theaters in de klassieke oudheid.
Het fenomenale uitzicht dat de toeschouwers op de banken hadden en vandaag nog vaak hebben wanneer zij over de scène beneden heen kunnen kijken naar de wijde omgeving, tot aan de zee, hun haven, de benedenstad zoals het adembenemend vergezicht vanaf het stedelijk theater te Pergamon, maar ook te Efese en Milete, kan niet anders dan een diepe indruk na te laten op de bezoekers, de poorters, boeren en buitenlui die zich doordrongen weten van de immense en begeesterende macht die zij ervoeren en waarvan zij zichzelf als deelgenoot herkenden wanneer zij toegang hebben gekregen tot het heiligste der heilige, het nec plus ultra van de stad en de staat: het toneel!


De drie ‘G’s’,
Culturele, politieke, sociale en economische identiteitsbeleving.

De coherentie van de archaïsche stad vloeit voornamelijk voort uit de wedijver van de stadsbewoners om de inleving in de waarnemende God die in hun midden woont, maar die ze vrijwel nooit te zien krijgen. Zulke steden beschikken, zolang de koningsemanatie werkzaam is, over genoeg centripetale krachten, omdat bij hen het gemeenschappelijke tegelijkertijd het nabije-en-moeilijk-te-bevattende is; ze leven van de gewilligheid van functionarissen om zich door het manna van de hoge pool te laten opladen. Zoals men weet worden juist de archaïsche klassenmaatschappijen niet zozeer bijeengehouden door repressie als wel door een voldoende brede verdeling van de kansen om te delen in het Majesteitsprivilege. Alle rijken, zowel de antieke als de moderne, berustte op de proliferatie van de kansen om de machtswellust te bevredigen.
De persoonlijke genius was, zoals we hebben gezien, een prototype van de complementeringsgeest, die samen met het individu een integere microsfeer vormt.
Wees men alle burgers van de stad een gemeenschappelijke genius toe, dan konden de vele individuen in de stad zichzelf als de psychische tweeling van hun stadsgeest ervaren en de stadsgeest als intieme andere van iedereen.
Zo’n psychopolitieke overbrenging van de structuren van de microsferische en macrosferische ruimtevorming maakte datgene mogelijk wat in de republikeinse gemeenschappen tot op de dag van vandaag gewoonlijk als gemeenschapszin of Concordia geprezen en bevorderd wordt – de dieptesolidariteit van de burgers, die tegelijkertijd een intieme en publieke gemeenschappelijke levensgrond lijken te bezitten. Peter Sloterdijk, Sferen II, 619

Culturen die zich dergelijke inspanningen getroosten om deze monumentale gebouwen toe te voegen aan steden die in hun machtsbereik komen, moeten ongetwijfeld doordrongen zijn van de betekenis van geregelde, georganiseerde, grote volksverzamelingen van alle ‘gelijke’ burgers uit de stad, de stadsstaat.
Dit soort gebouwen werden niet voor een eenmalig of sporadisch evenement opgetrokken. Daarvoor is de kost van de investering en het onderhoud veel te groot.
Daarvoor is het concept en duurzaamheid van zo’n immens theater te belangrijk.
Uiteraard gaat het om ‘polyvalente’ constructies met steeds hetzelfde doel of effect: grote groepen mensen samenbrengen, die uitzicht hebben op elkaar en op het gebeuren op de scène waarbij normaal taalgebruik en een bijna normaal klankvolume volstaat om in aanwezigheid van zes tot dertigduizend mensen te communiceren en converseren, tenminste wanneer de rest van de aanwezigen aandachtig wil luisteren en de stilte tracht te bewaren.
Wie dergelijke massa’s mensen regelmatig bij elkaar durft brengen, weet dat hierbij grote risico’s genomen worden.
Ook al zal het ongetwijfelde de bedoeling geweest zijn om in deze theaters aan de toeschouwers en deelnemers een gevoel van gezamenlijke identiteit te verlenen via de gezamenlijke verering van de lokale godheden, via het collectieve identiteitsgenot van het ‘erbij-geweest-zijn’ effect.
Volksmassa’s van deze omvang ontwikkelen een eigen dynamiek die makkelijk manipuleerbaar is door een handvol goed verspreide raddraaiers of volkstribunen.
Wanneer de bewapening van de uitvoerende macht zich beperkt tot een vuist, zweep, mes, zwaard, speer of pijl is het technisch onmogelijk om grote groepen mensen onder controle te houden met enkele honderden gewapende ordehandhavers. Bij ontstentenis van ‘weapens of mass destruction’ of elektrische of chemische hulpmiddelen heb je alleen de mogelijkheid als organisator – casu quo machthebber -  bij zulke evenementen om de ordehandhaving in de hoofden van de toestromende aanwezigen te planten.
Dat kan je door de subtiele strategie van de angst en terreur – zoals de Spartaanse elite de hulpsoldaten en andere hardwerkende handswerklieden onder de duim hielden door nooit vooraf aangekondigde en vooral willekeurige moordpartijen – of door een handige religie.
Al deze succesvolle steden blijken de drie ´G´-s reeds vele duizenden jaren geleden tot maatstaf en drijfveer van hun succes te hebben herkend.
Ze maken gebruik van de bekendheid van een lokaal heiligdom – Godheid – dat reeds generaties faam en aantrek blijkt te hebben op de omwoners die van heinde en verre met enige regelmaat naar het heiligdom optrekken om niet de Godheid te vereren maar ook Genen – Gat en Geld uit te wisselen.
De naam van de Godheid wordt in de loop der eeuwen al eens een keertje aangepast, maar na de Kybille en Artemis of Diana werd de Heilige Moedermaagd in hetzelfde Efese tot centrum van de vruchtbaarheidscultus gekroond, zij het dat het beeld van de Moedermaagd die aldaar volgens het christelijke geloof in ware gedaante ten hemel werd opgenomen, niet behangen was met testikels van jonge mannen die haar religie toegedaan waren.
Van de vorige paus , de bijna Heilige Jan Pawel II, is niet alleen bekend dat hij zich in Zwitserland liet inspuiten met  stamcellen van geaborteerde foetussen – kwestie van zijn Parkinson en zijn aardse leven te versoepelen – maar hij was ook een fervente fan van de Heilige maagd in Efese, waar hij herhaaldelijk net als diverse voorgangers op bezoek is geweest in het huisje waar Maria en de apostel Johannes  tot hun levenseinde treurden over de kruisdood van Gods zoon. Het simpele huisje nu binnen een Byzantijnse kapel, is een reconstructie op aanwijzingen van een hysterische Duitse non, Anna Catharina Emmerich, die het huisje vanuit haar klooster in Duitsland gezien had in haar visioenen rond 1818. Dik zeventig jaar later werd de locatie gevonden en gereconstrueerd in het kader van de aangewakkerde Maria verering. Jan Pawel verklaarde de Duitse non en passant ook nog eens zalig.
Het succes van de lokale Godheid voerde toen en ook nu nog een constante stroom Genen en Geld naar de stad in kwestie die zich vaak liet voorstaan op haar goddelijke roeping en naam, waardoor zij zich de kosten van stevige stadsmuren bespaard wist.
Dit liep fout wanneer de zogenaamde zeevolkeren dan wel de nomadische stammen die over het land de rijke kuststreken bezochten en veroverden helemaal niets op bleken te hebben met de Godheid in kwestie.
De betovering zat bij hen niet in het hoofd en bijaldien werkte de mystiek en de betovering niet.
Zij roofden, verkrachtten, brandden en plunderden in naam van hun eigen Godheid die desgevallend als vervanger werd aangesteld in het veroverde heiligdom.
Een vloot zou de bewoners van de steden langs de kusten van Klein Azië hooguit van pas kunnen komen om te vluchten met achterlating van hun rijkdommen.

De organisatoren van deze al dan niet religieus geënsceneerde massabijeenkomsten moeten een hoge graad van verfijning en bedrevenheid in het manipuleren van dergelijke massa’s ontwikkeld hebben, al was het maar door de programmatie van populaire bekende figuren, spectaculaire kunstenmakers, het laten aanrukken van drank en voedsel, klank en lichtspel wanneer de zon is ondergegaan, noem maar op.
Het gaat hier tenslotte om gebruiken en tradities in theaters die vele honderden soms duizend jaar en langer tot diep in de Byzantijnse periode verder leefden, tenminste wanneer de betrokken steden die niet door malaria in de verzande moerassen van hun oude zeehavens, door aanstormende zeevolkeren of nomadische volksstammen werden ontvolkt.
Nergens heb ik theaters gevonden – ook niet in toeristische gidsen die dateren van và?à?r de Ionische tijd.
Noch de Hittieten, noch de Lydiërs, noch de Frygiërs, noch de Lyciërs blijken dergelijke theaters te hebben gebouwd al vertoonden die oude steden doorgaans GEEN stadsmuren van het genre van de Oosterse absolutistische stadsstaten.
Vanaf de 11 de eeuw a.C.n. bleken enkel de Ionische steden of steden die onder hun invloed kwamen, reusachtige theaterhalfronden te construeren.

« De la démocratie en Asie Mineur… »

Grote theatrale halfronden, bedoeld voor hele stedelijke en stadsstatelijke populaties werden dus voor het eerst in de geschiedenis ontwikkeld binnen de Hellenistische cultuur.
Wie bijeenkomsten durft organiseren met zo’n grote massa mensen, moet er in zijn of haar denken zelf van uitgaan dat het bijeenbrengen van deze zeer grote volksmassa’s op een kleine oppervlakte waar ze elkaar zeer nabij zijn – tot de essentie van deze cultuur behoort.
Wie enkel massa’s wil verzamelen om zichzelf te presenteren als vertegenwoordiger van de macht, als de mens geworden godheid, durft dat in deze context nooit aan.
Dan dient de verhouding te worden omgekeerd: de heerser, hoog verheven boven de massa,  die aan zijn ongenaakbare voeten in het stof uiteengewaaierd ligt.
Op die manier werden de Babylonische – zygurat – Egyptische – piramide – Azteekse, Maya en Inca – volkeren in Midden en Zuid Amerika tot een paar duizend jaar later onder de duim gehouden door heersers die hun gezag en legitimatie rechtsreeks vanuit de hemel of van de zon ontvingen via de tempelhoogten waar ze boven het gepeupel, de massa uittorenden.
Op de theatrale manier van de halfronden een confrontatie aangaan midden een massa ‘gelijken’ moet ingebed worden in een democratisch concept waarbij de massa burgers weet dat er geen vaststaande waarheid, geen eenkennige en onveranderlijke zekerheid was, is noch zal ontstaan, behoudens het algemene, onderling erkende, boven alles tronende psychopolitieke begrip van gemeenschapszin, concordia, al dan niet ten aanschouwen van de lokale godheid.


Democratie kan niet zonder leugen, zonder veinzen, zonder toneelspel

Tot het wezen van zo’n democratische cultuurvorm moet het besef van de theatrocratie behoren.

Nietzsche heeft het over de vervalsing, de noodzaak van misleiding, leugen en `Waarheid betekent voor hem niet noodzakelijk het tegengestelde van onwaarheid, maar slechts de positie van verschillende onwaarheden ten opzichte van elkaar.´ Nachlass, 915.

In die theatrale halfronden drong het bij mij voor het eerst door dat daar, in die steden, in die cultuurcomplexen, de kunst van het politieke theater voor het eerst ontwikkeld werd.
Opdat mensen elkaar niet zouden afslachten moeten zij van elkaar kunnen accepteren dat er meerdere ´waarheden´, meerdere leugens en misleidingen kunnen bestaan en moeten bestaan, eenieder de zijn of hare. Uiteraard weten de spelers en de toeschouwers dat het een spel is, dat het toneel is, maar zij accepteren dit spel als alternatief voor de oorlog, voor een moordend en dodelijk handgemeen.
Wie niet bereid is de relativiteit, de misleiding, kortom de fictie als kern van onze waarneming te aanvaarden, te erkennen en te bespelen, zal hoe dan ook gedreven worden tot fysiek geweld wat binnen een bepaalde bevolkingsgroep, binnen een bepaalde cultuur of volkerenconglomeraat als bijzonder onproductief ervaren werd en wordt.
Deze halfronden waar toneel gespeeld werd ter vermaak en ter lering, maar ook ter bevrijding en als democratische beleidstechniek, zijn de lakmoesproeven van samenlevingen waar dissidentie, andersdenkenden, kritiek op elkaar en de al dan niet verkozen elite aan bod konden komen. Maar ook werd daar het gezamenlijk kunnen ervaren, de vervoering, begeestering, misleiding, identiteitsbeleving en de smaak van de macht van de massa waar men zelf deel vanuit maakt.
De netto effectiviteit van dit soort democratische culturen heeft tot een veel grotere, creatievere en uiteindelijk machtigere cultuur geleid dan de terreur van de angst in oligarchieën of theocratieën.


Inbreuken op de privacy van de burger, intelligente camera’s ondermijnen onder het mom van beveiliging tegen terreurdreiging de kern van iedere democratie, de kunst van het veinzen.

Alleen wie niet in de theatrocratie – al dan niet gepaard aan een bepaalde religieuze verering – wil meestappen, is de vijand en zal zich niet houden aan de regels van het schouwtoneel.
Bijaldien zijn alle technieken die het spelelement van verleiding, misleiding ondermijnt of onmogelijk maakt antidemocratisch omdat ze de kern van de spelregels vervalsen.
Wanneer socialistische burgemeesters en ministers intelligente camera´s plaatsen op markten en pleinen waar ze een veiligheidsgevoel willen creëren, wanneer wetten worden uitgevaardigd die onder het mom van terrorismedreiging het recht beknotten of opheffen van het individu op privacy, op niet willen weten, op niet gekend willen worden in zijn of haar denken, handelen, consumeren,…, wordt precies de kern van de democratie vernietigd.
José Saramago bespeelt dit thema op sublieme wijze in ´De stad der zienden´ waar de regering niet wil dat de bevolking zich van haar afkeert en nog langer weigert haar spel mee te spelen door massaal blanco te stemmen en hun eigen samenleven te organiseren.
Wie de privacy van haar burgers wil inperken, en de burgers die zich daar graag toe lenen – `Van ons mogen ze alles zien en weten, ons mogen ze gerust filmen, wij doen niets verkeerd´ nadat ze zich jarenlang de kop zot hebben laten maken over de risicoloze samenleving en veilige vrijheid van een leven en dood in verzekeringspolissen, brengen de democratie ter dood, want zij maken het spel van de misleiding, de leugen, de lichaamstaal onmogelijk.

Niemand kan zich dan nog risicoloos uiten in relaties met de medemens, en bijaldien zal het bloedige recht van de sterkste weer heersen over d´aard en de steeds weer opflakkerende kritische creativiteit van zovelen fnuiken. De gist in onze samenleving zal verschralen en verdrogen.

Wie dit soort van politieke en juridische maatregelen doordrukt, dient zich zondermeer te beroepen op een door een hogere macht dan het volk ingestelde orde.
De vergoddelijking van deze ´leider´ moet dan symbolisch uitgaan van de massa en geconsacreerd worden in  een religie.
Tekenend hiervoor is de geschiedenis van Zoilos in de stad Aphrodisias.
Deze voormalige slaaf van Caesar en via erfrecht later ook van keizer Augustus,  keerde terug naar zijn vaderstad, met een reusachtig fortuin en machtige connecties of netwerken tot in de hoogste kringen van het kersverse Romeinse keizerrijk.
Op een reusachtig reliëf van een tempel in het overigens prachtige lokale museum wordt Zoilos vergoddelijkt door hem te positioneren tussen Demos -  de wijze god van het volk – en Polis, de stad, als een jonge man.

De democratie wordt gefnuikt door het populisme.
Theater wordt ingeruild voor Arena, Circus, Stadion.

In deze historische fase wordt meteen ook de rol van het theater gewijzigd.
Niet alleen verdwijnt de democratie en de republiek, maar ook verandert het theater.
Dat nu is precies in Aphrodisias bijna symbolisch voorgesteld.
Aan de rand van de opgravingen door de Turkse archeoloog, Kenan Erim, ligt een gigantisch ellipsvormig stadion of gymnasium dat plaats biedt aan 30.000 mensen.
Hier werden voor het eerst hele reeksen voorbehouden zitplaatsen ontdekt voor rijke dames en hun hofhouding, maar ook loges voor de klanten van de gilden van leerlooiers, pottenbakkers, smeden en wagenmakers,  stalles voor rijk volk uit naburige steden, enz.
Dit is een van de grootste en best bewaarde constructies uit de oudheid in Turkije.
Wanneer de lokale drie ´G´-s in de stad van Zoilos aan invloed inboetten en vooral de macht van Rome over Klein Azië temperde, werd een enorme stadsmuur gebouwd waarin de noordrand van het stadion betrokken werd. Na een forse aardbeving werd aan de oostelijke ronding een halve cirkel toegevoegd, zodat een vijfde van het stadion tot arena werd omgevormd.
De samenleving had immers niet langer behoefte aan halfronden waar de spelers en leiders op de scène de gehele burgerij dienden te confronteren. Neen, van dan af dienden de theaters zoals het colosseum te Rome enkel nog voor vertier en volksvermaak, gratis brood en spelen, de populistische volksverlakkerij waarmee de massa in slaap gewiegd werd, afstand deed van haar rechten en plichten en voor de veiligheid beroep deed op huurlingen en intelligente bewakingscamera’s.

Bouke A. van Laethem heeft twee interessante artikels op het web geplaatst, het eerste over  “Commentariolum Petitionis”van Quintus Cicero, jongere broer van Marcus Tullius, die hiermee een soort verkiezingshandleiding of draaiboek heeft opgesteld, waar ook reeds de vraag gesteld wordt naar het theatrale karakter van het politieke leven.
http://avuko.cheeseheadz.net/compet.htm

In een tweede essay gaat van Laethem uitgebreid in op Aphrodisias en de keizerscultus in Klein Azië. Dankzij het fenomenale archeologische werk van de Turkse prof Erim uit New York van 1961 tot 1990 en nadien door zijn opvolgers bestaat er een schat aan documentatie over deze zeer merkwaardige stad die door Kenan Erim vanonder een onooglijk dorpje aan de oevers van de Meander werd opgegraven.
http://avuko.cheeseheadz.net/aphro.htm

Bijgevolg komen wij tot de conclusie dat het niet aanwezig zijn van theaters in de vorm van half cirkelvormige of hoefijzervormige constructie van grote omvang pathognomonisch moet zijn voor een niet democratisch bestuur.

De wijze waarop mensen met elkaar omgaan in een bepaalde stads- of staatsvorm, met een visie op besluitvorming, met een idee over het bespelen, manipuleren, beheersen en betrekken van de massa’s kan je aflezen van de rol en functie van theaters of arena´s .
Het weze duidelijk dat de ´massa’s´ hier quasi bijna altijd betrekking hebben op het mannelijke deel van de bevolking met uitsluiting van de vrouwen.
Met zekerheid is vastgesteld dat vrouwelijke aanwezigheid pas werd getolereerd in het circus, het stadion van  Aphrodisias.

Ergo, alleen wanneer de democratische traditie verbrokkelt tot populisme, werden  vrouwen toegelaten tot het halfrond of de arena.

Historisch blijkt in de hele wereld de terugval van een beroepsgroep qua prestige samen te vallen met een toenemend aantal vrouwelijke beoefenaars. Niet alleen in de geneeskunde of de advocatuur maar ook in de politiek.
Hoe meer dames in parlementen zetelen, hoe meer vrouwen minister worden, hoe minder belang die besluitvormende organen en posten blijken te hebben.

Het lijkt erop dat in de postmatriarchale samenlevingen de wezenlijke besluitvorming zich steeds terugtrekt op de vlucht voor vrouwen.

Lang voor er sprake was van dit soort theaters, halfronden en zelfs amfitheaters, arena’s en circussen werden ongetwijfeld ook grote menigten mensen verzameld met het oog op militaire, handels- en religieuze activiteiten.
Maar wanneer deze mensenmassa’s zich niet in een halfrond bevinden waarbij zij visueel en auditief contact hebben met elkaar, met alle aanwezigen binnen het halfrond ontstaat er een totaal andere dynamiek: niet het collectieve gevoel van de gemeenschapszin maar de dynamiek van de massa die luistert naar de heerser of die zich laat biologeren door het spektakel.
Binnen een theaterhalfrond daarentegen kan je niet onder die speciale dynamiek uit die door de vorm van de ruimte ontstaat, waarbij zelfs de letterlijk vooraanstaanden op het decor van de scène geplaatst worden tegenover een enorme muur van mensen die hoog boven hen uit oprijst en hen direct confronteert als een letterlijk klankbord.
Moderner was dit overduidelijk tijdens de Franse revolutie waarbij het scherpe onderscheid tussen la Montagne en la Plaine bestond.
Wie vooraan zetelde, zelfs als hij de aanvoerder was van de rijen achter hem, zoals in een parlementair halfrond, voelde dat er achter hem van alles gebeurde wat hij niet onder controle had. Het was vanuit la Montagne, de toppen van het theater dat de beïnvloeding van de aanwezigen kon gebeuren, wat moeilijk controleerbaar was van op de voorste rij, de ereplaatsen onderaan.
Een cultuur die dit heeft ontwikkeld en deze manier van confrontatie, van ontmoeten heeft georganiseerd is een cultuur die ervan moet doordrongen geweest zijn dat beheersen, regeren, beleid voeren essentieel gepaard gaat en in feite op hetzelfde neerkomt als toneelspelen, de theatrocratie.
Het komt erop neer dat aan de massa aanwezigen een voorstel gedaan wordt waarover een discussie wordt uitgelokt waar alle aanwezigen onmiddellijk kunnen inspelen, over kunnen debatteren, discussiëren.
Net zoals een toneelstuk, een muzikale opvoering, massazang kan dit onmiddellijk becommentarieerd worden door de aanwezigen in het overvolle halfrond.
Een cultuur die dit ontwikkeld heeft, moet ervan doordrongen zijn dat alle mannelijke leden van de bevolking als gelijken ten opzichte van elkaar zitten omdat op deze manier de leiders, of zij die vooraan spelen bijzonder zwaar onder druk komen te staan.
Zoals reeds hoger betoogd is een dergelijke massa toeschouwers niet te bedwingen, zeker niet met de politionele of zelfs  militaire middelen van toen.
Elke bijeenkomst van zoveel mensen in dat theater was dus een potentiële gok voor de heersende machthebbers. Zij dienden geplebisciteerd te worden in het halfrond, op het toneel ten overstaan van de aanwezige massa gelijken. Zij konden ook ter plekke afgevoerd worden of ten ondergaan.
Merkwaardig blijft onze vaststelling dat uit alle lokale gegevens naar voor komt dat theaterbouw pas met de Hellenistische invloeden de kop opsteekt.
Zelfs de ruïnes van het oude Troje – Ilion hielden een theater in de aanbieding, maar dan wel buiten de oude stadsomwalling en daterend uit de Griekse en Romeinse tijd.


Mein kampf” en “Vogels zonder Vleugels”

Na de lange rit van Istanboel langsheen Gallipolis, de Turkse Ijzervlakte,  naar Canakkale op het Aziatische deel konden we terecht in een hotel dat zich toegelegd had op de Engelse en Australische oorlogstoeristen die de plaats waar hun grootouders sneuvelden wensten te bezoeken, een beetje zoals Ieper en de Ijzervlakte.
In Canakkale was de confrontatie met de modale Turkse vakantiegangers fascinerend.
Meer nog dan bij de hele nationalistisch Anatolische benadering van Troje en het Trojaanse Paard was ik verbijsterd bij het vinden van Mein Kampf van Adolf Hitler in ongeveer ieder strandstandje met pockets en vakantieliteratuur, in iedere boekhandel en gazettenwinkel die we van dan af zouden tegenkomen.
“Kavgam”staat sinds eind 2004 in de Turkse top10 samen met “Metal Storm”waarin een Amerikaanse invasie van Turkije wordt beschreven.

Het lezen van Louis de Berniéres ‘Vogels zonder Vleugels’ over het wel en vooral het wee van de christenen die in 1922-1924 vanuit Turkije naar Griekenland werden verjaagd, ook al spraken ze geen woord Grieks, en de moslims die uit Griekenland verdreven werden naar Turkije, ook al spraken zij geen Turks, was een wrange en verbijsterende belevenis in de haven van Assos, een oud Grieks stadje tegenover Lesbos, waar bovenuit een Dorische tempel van Athene troont. Alle grote huizen langsheen de haven, met roze granietblokken werden gebouwd door hun Griekse eigenaren die in de jaren 20 verdreven werden. Na jaren leegstand worden ze recent weer door de Turkse toeristische industrie en horecanijverheid uitgebaat.
De moslims waren tijdens het Ottomaanse rijk in Klein Azië landbouwers, de christenen stielmannen, handelaars en vissers.

De stad van De Berniéres boek, is gebaseerd op de waar gebeurde ellende in het oude Telmessos, nu Kayaköy, vlakbij Fethiye en we hebben ze gevonden en bezocht na een lange en uitputtende autorit.
De sfeer was er beklemmend. Een hele stad en voor iedereen herkenbaar uit de prachtige en aangrijpende verhalen in het boek, ligt verlaten tegen de berghelling, de daken van de huizen ingestort. Een enkele kerk is nog te bezoeken in dit ‘Escebace’, een enkel huis werd gerestaureerd waar de UNESCO een herdenkingsmonument probeert op te zetten voor verzoening tussen de beide volkeren. Eerst werden de Armeniërs afgevoerd door Koerdische ruiters die hen gruwelijk afslachten langs de angstaanjagende bergweg naar de haven. In de  oude dennenbossen lijken de kalksteenrotsen op reusachtige schedels en menselijke beenderen  die getuigen van onnoemelijk menselijk lijden. Nadien was het de beurt aan de ‘Grieken’, de icoon en de pope voorop. Alleen wie zelf ontsnapte met een bootje, bleek later nog te kunnen getuigen.
De ‘Turken’uit Griekenland die de lege huizen van Telmessos dienden te bevolken waren boeren en hadden niets aan huisjes in de stad. Meer nog zij kwamen in conflict met de autochtone Turken die het vruchtbare land niet wensten te delen met andere boeren, ook al waren het moslimbroeders.
De dancings en massa eettenten getuigen van een oplaaiend toeristisch potentieel. De vraag is hoeveel van de jonge generatie Turken nog weet wat daar ooit is gebeurd, laat staan dat Louis de Berniéres boek in het Turks zal vertaald worden, dan wel verfilmd zal worden zoals Kapitein Corelli’s Mandoline, als blijk van ultieme verzoening tussen twee EU lidstaten.

Pamukkale

Yalikavak op het schiereiland Bodrum was een aangename lees- en rustverpozing, midden rijkere Turken. De oude havenstad Bodrum was in 10 jaar tijd onherkenbaar veranderd tot een gigantische partystad. Restaurants in de buurt bleven echter heel vaak leeg, of hadden naast ons nauwelijks andere gasten. Volgens de obers lag het aan de sterke Turkse Lire waardoor de eigen betere middenklasse eindelijk naar het buitenland op reis kon en dus minder Lires spendeerde aan de eigen kusten. De prijs van de lokale wijnen en alcohol was sinds vorig jaar door een meer orthodox accijnzenbeleid fors verhoogd tot een onaangenaam niveau.

Water was er in overvloed in het binnenland, waar langsheen de wegen tot stoppen wordt genood met forse autodouches die verkoeling brengen voor de inzittenden en de wagen.
Schitterende landschappen, afwisselend bergen en bossen, talloze meren, ruïnesteden, Aphrodisias als topper en nadien Pamukkale waar we voor het eerst geconfronteerd werden met Russische toeristen, die erg in zichzelf gekeerd lawaaierig en vooral fors in drank – all in – tekeer gingen.
Een nieuw fenomeen dat intussen de hele zuidkust van Turkije teistert, tot en met nachtelijke sex – party’s in de zwembaden.
Daarnaast komen er steeds meer hotels en reservaten ‘voor ons soort mensen ‘ zei me een gehoofddoekte Turkse patiënte die wist dat ik haar land bezocht had. Daar is alkohol verboden, het eten halal en worden mannen en vrouwen gescheiden. Enkel zwembroeken tot onder de knie worden getolereerd, wegens alzo in de Koran bepaald.
Het heilzame water van  Pamukkale was een succes bij de reetveterdragende voluptueuze en kreeftkleurige Engelse meisjes. Maar ook bij geheel behaard in lange onderbroek gehuld Turkse mannen die met hun geheel bedekte vrouwen tegen de witte wanden genoten van een stortbad heilzaam water en van het uitzicht op gereetveterde bilpartijen.
Hier was de jarenlange successtory aan dringende renovatie toe, niet alleen de natuurlijke kalkbaden die nu gereconstrueerd worden in betonnen kuipen waar het kalkwater zijn glanzende lagen afzet, maar meer nog de hotelaccommodatie en de infrastructuur.
Enkel hier waren de stenen met water te vullen vogelfluitjes te verkrijgen die Louis de Berniéres in zijn Vogels zonder Vleugels zo’n belangrijke rol laat spelen. In Kayaköy en omgeving had men dit nog niet begrepen.

Bursa en de pyrografie op percussielepels.

In Bursa konden we in het prachtige Botanik hotel in een schitterend park luxueuze trouwfeesten begluren van de Turkse high life.
Intussen zaten de gewone Turken in het park onder de bomen houtskoolvuurtjes te stoken voor een picknick, een nationale sport niet alleen ginder, maar ook in het Rotterdamse stadspark en Zuidpark, waar bij ietwat mooi weer onze Turkse stadsgenoten met z’n allen een bbq opzetten onder de bomen op een tapijt in het gras. Resten van een nomadische cultuur?

Bursa, de oude hoofdstad van de Ottomannen, heeft een paar mooie moskeeën, een aangename bazar, en vooral een mooi Ottomaans huis van de gepensioneerde kolonel – kunstenaar Hüsnü Züber.
Hij leidde ons rond in zijn prachtig gerestaureerd huis, waar hij nog steeds alleen woont.
Zijn levensloop was een voorbeeld van de mogelijkheden die het regime van Attaturk bood aan jonge kerels van lage komaf met een behoorlijke intelligentie om zich op te werken in de maatschappij van de jonge Turken. Zijn ouders kwamen uit Albanië. Vader was gendarm van de Khalief en na de val van het Ottomaanse rijk gevlucht naar Istanboel waar Hüsnü werd geboren. Zijn jongere broer stierf vroeg. Hij had een erg goeie relatie met zijn moeder. Studeren kon alleen in het leger en daardoor heel Turkije rondgetrokken als stafofficier van de cartografische dienst. Op die manier maakte hij kennis met alle lokale vormen van houtbrand kunst – pyrografie – en muziek.
Hij legde een grote en unieke verzameling houten lepels aan, die versierd waren met mooie motieven die er met gloeiden draden en spijkers of messen werden ingetekend.
Deze lepels dienden om als castagnetten het ritme te kloppen tijdens besloten dansvoorstellingen in privé-woningen waar de overheid, wereldlijk noch geestelijk, zich mee kon verzoenen. Meisjes van plezier die aan huis kwamen mochten geen muziek instrumenten meebrengen want dat bestempelde hen als hoer. Een lepel kon geen kwaad om een potje mee te slobberen. Vandaar.
Volgens Hüsnü is de lepelpercussie dan ook één van de oudste muziekinstrumenten.
Drie kwart van zijn collectie was echter verdwenen na een grote tentoonstelling in het MOMA in New York. Hij was verzekerd doch kreeg en habbekrats van de Turkse staat en was daarmee flink in de kou gezet.
Zijn huis was ooit het oude Russische consulaat in Bursa en dat heeft hij na een verfijnde restauratie overgemaakt aan de stad in ruil voor levenslang wonen.
Hij ligt nu flink in ruzie met de stad want alle mooie oorkonden en foto’s ten spijt moet hij voor heel veel kosten nog steeds zelf opdraaien.
Zijn eigen kunstwerken in houtbrandtechniek hebben de typische stijl van eind jaren 60 – begin jaren 70. Mooi gestileerde figuratieve vormen voortbordurend op de pyrografische  lepelversieringen. Hij heeft er ook mooie titels bij geschreven: ‘Menselijke lijnen’, ronde vrouwelijke lijnen .
De kolonel ontvangt nog wel post uit de hele wereld, maar hij zit even verbitterd op zijn einde te wachten wegens het weigeren van de erkenning die hij zichzelf toedicht, wegens een andere levensvisie dan Bursa en zijn omgeving.


De snelboot naar Istanboel leek wel een reusachtig vliegtuig en met de autoverhuurder diende nadien nog fors gepalaberd te worden over het inleveren met een volle tank.
Zelfs onze in Turkije gekochte dure koffiepercolator van Deense makelij kon hem niet paaien.
Want niet alleen ontwen je er van de alcohol, je ontwent ook van de koffie.
De scheidslijn tussen de gekookte koffiedrab en de gefilterde koffie loopt immers tussen oost en west langsheen de grenzen van het oude Ottomaanse rijk.
We konden er nooit aan wennen, te sterk, te slap, rare smaak, te weinig of teveel opgekookt.

Jan Van Duppen
Juli – oktober 2005

Eén reactie

  1. Dupslog » Blog Archive » Een zucht voor Jos Geysels en Karel de Gucht: ‘De Vloek van Oedipus’ over het belang van de Griekse tragedie. Zegt:

    [...] 'Democratie kan niet zonder leugen, zonder veinzen, zonder toneelspel. Tot het wezen van zo'n democ… [...]

Leave a Comment

Please note: Uw reactie wordt bekeken voor publicatie, dit kan even duren.