Thomas Mann, Jozef en zijn broers
Thomas Mann, Jozef en zijn broers
1933 Wereldbibliotheek 2016
26. ‘De ‘godszorg’ is de bezorgdheid dat wat ooit het juiste was, het niet meer is, en het niet eeuwig voor het juiste te houden en er op anachronistische wijze naar te leven; het is de vrome fijngevoeligheid voor het verworpene, verouderde, innerlijk achterhaalde dat onmogelijk, schandaleus, of, in de taal van Israël, een ‘gruwel’ is geworden. Het is het intelligente en gespannen luisteren naar wat de wereldgeest wil, naar de nieuwe waarheid en noodzakelijkheid. En dit alles levert een bijzonder, religieus begrip domheid op, de godsdomheid, die deze bekommernis niet kent of er even lomp mee omgaat als de ouders – broer en zus – van Potifar, die de mannelijkheid van hun zoon offeren aan het licht. Een godvergeten domkop is ook Laban, die nog gelooft zijn zoontje te moeten slachten en in het fundament van zijn huis te moeten bijzetten, wat ooit heel zegenrijk was maar opgehouden heeft dit te zijn. Het eigenlijke, oorspronkelijke offer was het mensenoffer. Wanneer is het moment gekomen dat het veranderde in een gruwel en in domheid? Het boek Genesis legt dit moment vast, namelijk in het beeld van het verboden Isaakoffer, waarbij de mens wordt vervangen door het dier. Hier maakt een mens die is voortgeschreden in zijn godsbeeld zich los van het verouderde gebruik, van wat God samen met ons achter zich wil laten, omdat hij feitelijk al verder is. Vroomheid is een soort verstand, het is godsverstand.’
Lees verder »