Karl Ove Knausgård, De wolven van de eeuwigheid
uitgeverij DeGeus 2024
525. ‘We dragen onze dood in ons, schrijft Rilke. Kinderen hebben een kleine dood in zich en oude mensen een grotere dood. En iedereen heeft zijn eigen dood. Tolstoj stierf in de schijnwerpers toen hij zijn leven ontvluchtte. Het was een dood die perfect bij hem paste, het was bijna te mooi om waar te zijn. Als je de dagboeken van Tolstoj leest (en ik vind dat je dat zou moeten doen), zijn romans en novelles en zijn religieuze geschriften, lijkt hij soms meer op een plaats, een plaats waar de grootste tegenstellingen elkaar ontmoeten, dan op een mens. Of ach, hij was meer mens dan de meesten. Achmatova had geen goed woord voor hem over – tegen Isaiah Berlin zei ze dat de moraal in Anna Karenina de moraal van Tolstojs vrouw en zijn tantes in Moskou was. Waarom moest Anna Karenina sterven? Ze werd gestraft door dezelfde samenleving waar Tolstoj vanwege alle huichelarij afstand van had genomen. Tolstoj loog, hij wist wel beter. Maar hij gaf toe aan de druk van de maatschappij. ‘Toen hij gelukkig getrouwd was, schreef hij Oorlog en vrede, waarin hij hoog opgeeft van het gezinsleven. Toen hij Sofia Andrejevna was gaan haten maar niet ‘van haar wilde scheiden omdat dat door de maatschappij werd veroordeeld en wellicht ook door de boeren, schreef hij Anna Karenina en strafte haar omdat ze Karenin verlaat. Toen hij oud werd en niet meer zo achter de boerenmeisjes aan zat, schreef hij De Kreutzersonate en verbood seks volledig.’ Grotendeels klopt dit wel. Tolstoj was een levensgenieter die verlangde naar ascese, een aristocraat die boer wilde zijn, een trots, hoogmoedig man die nederig wilde zijn, een schrijver die midden in het leven wilde staan en niet met zijn neus in de boeken wilde zitten, een wellusteling die een familieman wilde zijn en daarnaast in celibaat wilde leven, een met mythen omgeven wereldberoemd man die kluizenaar wilde zijn. Hij vocht zijn hele leven tegen de krachten in zichzelf, en hij stierf zoals hij leefde, met alle tegenstellingen blootgelegd. Maar denk nu niet dat zijn pogingen niet oprecht waren, want dat waren ze wel. ‘
549. ‘We hadden het over Rilke, en ik moest opeens denken aan iets wat in een essay van Marina Tsvetajeva, dat onder andere over hem ging, stond, en wat dit boek in een notendop samenvat, namelijk:
Hoeveel je een wolf ook voedt, hij zal altijd zijn blik gericht houden op het woud.
We zijn allen wolven uit het dichte woud van de eeuwigheid.’